ECLI:NL:CRVB:2005:AT4926
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAZ-uitkering van gedetineerde en de rechtsgeldigheid van de overgangstermijn
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAZ-uitkering van een gedetineerde appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Alkmaar. De appellant had in juli 1999 een aanvraag ingediend voor een WAZ-uitkering, omdat hij zich sinds 1 mei 1991 arbeidsongeschikt achtte door zijn detentie. De gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), had aanvankelijk de aanvraag afgewezen, maar later een uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, met ingang van 1 juni 2000 werd de uitkering ingetrokken op basis van de Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden (Wsg), die een overgangsbepaling bevatte die het recht op uitkering beëindigde na één maand na inwerkingtreding van de wet.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de intrekking van de uitkering met een overgangstermijn van slechts één maand onterecht was. De Raad merkte op dat de meeste grieven van de appellant al eerder waren verworpen in een eerdere uitspraak. De Raad verwees naar zijn eerdere uitspraak van 18 juni 2004, waarin werd geoordeeld dat de Wsg in overwegende mate de rechterlijke toetsing kan doorstaan, maar dat de korte overgangstermijn niet in overeenstemming was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het inleidend beroep gegrond, waardoor gedaagde verplicht werd om een nieuw besluit te nemen.
Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.288,- bedroegen, en moest het Uwv het gestorte recht van € 109,23 vergoeden aan de appellant.