ECLI:NL:CRVB:2005:AT4554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5961 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • O.J.D.M.L. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WUV-uitkering en verzoek om extra huishoudelijke hulp in verband met rugklachten

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres, die als vervolgde is erkend en een WUV-uitkering ontvangt. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor extra huishoudelijke hulp, waarbij zij stelt dat haar rugklachten voortkomen uit de vervolging die zij heeft ondergaan. De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft deze aanvraag afgewezen, met de stelling dat de rugklachten voornamelijk het gevolg zijn van degeneratieve afwijkingen en niet in verband staan met de vervolging. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 maart 2005, waarbij eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. De verweerster werd vertegenwoordigd door mr. C. Vooijs. De Raad heeft de medische adviezen en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiseres heeft betoogd dat haar rugklachten psychogeen zijn, maar de Raad concludeert dat de klachten voornamelijk voortkomen uit leeftijdsgebonden degeneratieve afwijkingen, zoals osteoporose en scoliose.

De Raad heeft vastgesteld dat het advies van de geneeskundig adviseur van de verweerster, A.M. Ohlenschlager, goed onderbouwd is en in overeenstemming met de medische gegevens. De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn om het standpunt van de verweerster te weerleggen. De toegenomen behoefte aan huishoudelijke hulp is volgens de Raad vooral te wijten aan de lichamelijke rugklachten die sinds 2001 zijn opgetreden.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de verweerster in stand blijft. De Raad heeft geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 14 april 2005.

Uitspraak

03/5961 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 31 oktober 2003, kenmerk JZ/D70/2003/0862, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres op bij beroepschrift aangevoerde gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 3 maart 2005. Aldaar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot], terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1941, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Aan haar is onder meer, voorzover hier van belang, een bijzondere voorziening verstrekt in de kosten van extra huishoudelijke hulp, laatstelijk bepaald op een vergoeding voor 8 uren per week. Hierbij is aanvaard dat eiseresses psychische klachten, haar maagklachten en haar nerveuze rugklachten in het vereiste verband staan met de door haar ondergane vervolging.
In maart 2003 heeft eiseres zich - nadat eerdere verzoeken daartoe in 1991 en 2002 waren afgewezen om andere redenen - wederom tot verweerster gewend met een verzoek om de vergoeding voor extra huishoudelijke hulp uit te breiden, waarbij thans vooral is gewezen op lichamelijke rugklachten.
Dat verzoek heeft verweerster afgewezen bij besluit van 23 mei 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het nu bestreden besluit, primair op de grond dat de huidige lichamelijke rugklachten van eiseres niet in verband staan met de vervolging doch voornamelijk het gevolg zijn van degeneratieve afwijkingen, osteoporose en een scoliose, welke aandoeningen leeftijdgebonden zijn.
In beroep heeft eiseres de juistheid van deze opvatting van verweerster bestreden.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken is het hiervoor weergegeven standpunt van verweerster in overeenstemming met het advies van haar geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Dit advies is tot stand gekomen op basis van omtrent eiseres in verband met eerdere aanvragen al uitgebrachte medische adviezen, alsmede op basis van eigen onderzoek door de genoemde arts en van informatie, afkomstig van de eiseres behandelend artsen. In het advies is gemotiveerd aangegeven dat nu niet meer gesproken kan worden van psychogeen bepaalde pijnklachten in de rug maar dat duidelijke, leeftijdsgebonden degeneratieve afwijkingen in de rug naar voren zijn gekomen. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat eiseres bij het ingestelde medisch onderzoek heeft aangegeven dat de pijn in de rug in 2001 plotseling zeer verergerde, waarna bij röntgenonderzoek bleek van twee ”versleten wervels”, alsmede dat er geen aanwijzingen zijn voor een rachitis. De door de behandelend orthopedisch chirurg A.C.H. van Slingerlandt in een schrijven van februari 2002 naar voren gebrachte opinie dat mogelijk sprake is van een tengevolge van langdurige onderduik in een vochtige kelder ontstane scoliose met alle gevolgen vandien, is niet plausibel geacht omdat van zodanige ongunstige onderduikomstandigheden uit bij haar eerste aanvraag in 1970 door eiseres verstrekte gegevens niet is gebleken.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van dit advies deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden medische en andere gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om het in bovengenoemd advies vervatte, door verweerster gevolgde medisch standpunt onjuist te oordelen. Ook de Raad kan op grond van die gegevens niet anders concluderen dan dat de toegenomen behoefte aan huishoudelijke hulp thans vooral en in de eerste plaats berust op sedert 2001 optredende lichamelijke rugklachten, waarvoor bij medisch onderzoek ook een duidelijke oorzaak, met name slijtage, is gevonden. Dat die slijtage, gebleken op een leeftijd waarop zulks bepaald niet ongebruikelijk is, (mede) zou kunnen worden toegeschreven aan de onderduikomstandigheden acht de Raad door verweersters geneeskundig adviseur afdoende weerlegd.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat hetgeen door eiseres is aangevoerd niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, zodat dit besluit in rechte standhoudt.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. O.J.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Grauss.