ECLI:NL:CRVB:2005:AT4508
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- G. van der Wiel
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsverhouding en verzekeringsplicht tussen gedaagden in het kader van sociale werknemersverzekeringswetten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of er tussen de gedaagden een arbeidsverhouding bestond die verplichte verzekering op grond van artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten met zich meebracht. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin was geoordeeld dat gedaagde 1 niet in een dienstbetrekking tot gedaagde 2 stond vanwege het ontbreken van een reële gezagsverhouding.
De appellant stelde dat de mogelijkheid om aanwijzingen te geven voldoende was om een gezagsverhouding aan te nemen, ondanks de relatief grote mate van vrijheid die gedaagde 1 had in de uitvoering van zijn werkzaamheden. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank omtrent de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting en de loonbetalingsverplichting onderschreven, maar kwam tot de conclusie dat er wel degelijk sprake was van een gezagsverhouding. Dit oordeel was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die naar voren waren gekomen in de gedingstukken en tijdens de zitting.
De Raad oordeelde dat gedaagde 1, die las- en loodgieterswerkzaamheden verrichtte voor gedaagde 2, in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond. De werkzaamheden van gedaagde 1 waren niet afgescheiden van die van de werknemers van gedaagde 2, en de aanwezigheid van een projectleider die aanwijzingen kon geven, versterkte het bestaan van een gezagsverhouding. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de verzekeringsplicht van gedaagde 1 werd bevestigd.