ECLI:NL:CRVB:2005:AT4501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1539 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • O.J.D.M.L. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een toeslag voor een erkend burgeroorlogsslachtoffer op basis van werkbeëindiging als beroepsmilitair

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, de weduwe van een erkend burgeroorlogsslachtoffer, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, maar deze aanvraag werd afgewezen. De verweerster had op 19 februari 2004 een besluit genomen waarin de aanvraag werd afgewezen, en dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar. Eiseres was niet verschenen op de zitting van 3 maart 2005, terwijl verweerster zich liet vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs.

De Raad moest beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kon houden. De afwijzing was gebaseerd op artikel 7 van de Wet, waarin staat dat recht op een periodieke uitkering bestaat voor de weduwe van een burger-oorlogsslachtoffer, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De Raad concludeerde dat aan geen van deze voorwaarden was voldaan in het geval van eiseres. Hoewel de betrokkene was erkend als burger-oorlogsslachtoffer vanwege blijvende psychische invaliditeit, was hem een periodieke uitkering geweigerd omdat zijn werkbeëindiging als beroepsmilitair niet in verband stond met oorlogsinvaliditeit.

De Raad oordeelde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en O.J.D.M.L. Jansen als leden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 april 2005.

Uitspraak

04/1539 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft d.d. 19 februari 2004, kenmerk JZ/L80/2004, ten aanzien van eiseres een besluit genomen betreffende de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift (met bijlagen) is uiteengezet waarom eiseres het met het bestreden besluit niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 3 maart 2005. Daar is eiseres niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres in maart 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering ingevolge de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (verder: de Wet) als weduwe van
[naam betrokkene] (hierna: betrokkene), die werd geboren [in] 1926 en die is overleden [in] 2001.
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit d.d. 23 juli 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op gronden ontleend aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, e en f, van de Wet.
De Raad staat voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, e en f, van de Wet heeft recht op een periodieke uitkering de weduwe van een burger-oorlogsslachtoffer, indien het slachtoffer ten tijde van zijn overlijden in het genot was van een periodieke uitkering op grond van zijn oorlogsletsel dan wel diens overlijden het gevolg was van het oorlogsletsel, mits het slachtoffer, ware het niet overleden, in aanmerking zou zijn gekomen voor een periodieke uitkering, dan wel het slachtoffer ten tijde van zijn overlijden in het genot was van een periodieke uitkering anders dan op grond van de Wet mits die uitkering hem was toegekend in verband met het oorlogsletsel.
De Raad stelt vast dat in het geval van eiseres aan geen van deze voorwaarden is voldaan.
Bij besluit van 25 januari 2000 heeft verweerster betrokkene weliswaar erkend als burger-oorlogsslachtoffer op grond van blijvende psychische invaliditeit als gevolg van het hem overkomen oorlogsgeweld in het voormalige Nederlands-Indië en is hem de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet toegekend, doch een periodieke uitkering is hem, bij besluit van 31 juli 2000, geweigerd omdat zijn werkbeëindiging in 1960 als beroepsmilitair niet had plaatsgevonden in verband met oorlogsinvaliditeit.
Voorts kan op grond van de gedingstukken worden vastgesteld dat betrokkene ten tijde van zijn overlijden niet in het genot was van enige periodieke uitkering op grond van oorlogsletsel; het eertijds aan betrokkene als gevolg van ziekten/gebreken (niet in verband staande met zijn oorlogservaringen) toegekende militair invaliditeitspensioen was inmiddels beëindigd wegens het door hem bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Ook kan de Raad volgen het op voetspoor van de geneeskundig adviseur van verweerster door haar ingenomen standpunt dat, gezien de medische gegevens (ook die van de behandelend medici van betrokkene) waaruit blijkt dat betrokkene is overleden aan de gevolgen van een gestoorde bloedtoevoer naar de hersenen, veroorzaakt door een vaatziekte als gevolg van de leeftijd, het overlijden van betrokkene geen verband hield met zijn oorlogservaringen.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard.
De Raad die, ten slotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. O.J.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Grauss.