ECLI:NL:CRVB:2005:AT4398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3556 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • O.J.D.M.L. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding medische kosten in verband met vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog

In deze zaak gaat het om de weigering van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad om medische kosten te vergoeden die door de erven van een overleden betrokkene zijn ingediend. De betrokkene, geboren in 1940, was erkend als vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. In een eerder besluit van 6 mei 1999 was vastgesteld dat zijn psychische klachten, voortkomend uit de vervolging, voor vergoeding in aanmerking kwamen, maar dat andere aandoeningen zoals suikerziekte en hart- en vaatziekten niet in verband stonden met de vervolging.

Na de dood van de betrokkene in 2003 hebben zijn erven beroep ingesteld tegen de beslissing van de verweerster om de kosten van een ziekenhuisopname wegens een hersenbloeding niet te vergoeden. De verweerster stelde dat deze kosten niet gerelateerd waren aan de eerder erkende psychische klachten. In bezwaar werd een verklaring van de behandelend arts overgelegd, waarin werd gesteld dat de hersenbloeding was veroorzaakt door emotie en ernstige stress. De verweerster verklaarde het bezwaar ongegrond, met de onderbouwing dat de kosten verband hielden met hart- en vaatziekten en niet met de vervolging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de verweerster terecht had geweigerd de kosten te vergoeden. De Raad oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de medische kosten en de vervolging, zoals vereist door de wet. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 14 april 2005, met de betrokken rechters C.G. Kasdorp, G.L.M.J. Stevens en O.J.D.M.L. Jansen.

Uitspraak

03/3556 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de erven van [naam betrokkene], wonende te Indonesië, eisers,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 25 april 2003, kenmerk JZ/U80/2003/0250, heeft verweerster ten aanzien van thans wijlen
[naam betrokkene] (hierna: betrokkene) een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft betrokkene bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is aangegeven waarom betrokkene zich niet met het besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is [in] 2003 overleden, waarna het geding ten name van eisers is voortgezet.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 3 maart 2005. Eisers zijn niet verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Betrokkene, geboren in 1940, is bij besluit van 6 mei 1999 erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Bij dit besluit heeft verweerster aanvaard dat zijn psychische klachten (inclusief de psychosomatische hoofdpijnklachten) zijn ontstaan door of in verband met de vervolging die hij heeft ondergaan. Tevens is besloten is dat de wegens deze psychische klachten door de behandelend arts voorgeschreven medische behandeling en medicijnen voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts is in dat besluit vermeld dat niet wordt aanvaard dat de suikerziekte, hart- en vaatziekten en nierklachten van betrokkene door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd.
Betrokkene heeft begin 2001 bij verweerster nota's van geneeskundige verzorging ingediend verband houdende met een hersenbloeding waarvoor hij in het daaraan voorafgaande jaar in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Bij besluit van 29 januari 2001 heeft verweerster deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking genomen omdat zij geen betrekking hebben op een medische behandeling of op medicijnen die zijn voorgeschreven wegens de psychische klachten zoals bedoeld in het besluit van 6 mei 1999.
In bezwaar heeft betrokkene een verklaring van zijn behandelend arts overgelegd waarin is aangegeven dat de hersenbloeding is veroorzaakt door emotie en ernstige stress.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerster heeft daarbij, mede gelet op een nader ingewonnen advies van haar geneeskundig adviseur, overwogen dat de gedeclareerde kosten betrekking hebben op een ziekenhuisopname in verband met hart- en vaatziekten en dat deze niet in verband staan met de door betrokkene ondergane vervolging.
In beroep heeft betrokkene benadrukt dat hij al enkele jaren ernstige klachten heeft vanwege zijn ziekten.
De Raad overweegt het volgende.
In dit geding gaat het om de vraag of verweerster op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet terecht heeft geweigerd om de door betrokkene ingediende nota's te vergoeden.
Daartoe neemt de Raad in aanmerking dat verweerster bij haar besluit van 6 mei 1999 had vastgesteld dat de bij betrokkene bestaande hart- en vaatziekten geen verband hielden met door hem ondergane vervolging. Uit de door verweerster ingewonnen medische adviezen naar aanleiding van de onderhavige nota's en naar aanleiding van het door betrokkene gemaakte bezwaar tegen de weigering om deze te vergoeden blijkt dat deze nota's samenhangen met de behandeling van aandoeningen die het gevolg zijn van de hart- en vaatziekten waaraan betrokkene leed. Aangezien voor deze ziekten niet het in artikel 20, eerste lid, genoemde verband met de vervolging was vastgesteld, oordeelt de Raad dat geen vergoeding ter zake van de desbetreffende kosten kon worden verleend.
Voorts neemt de Raad in aanmerking dat uit het in de bezwaarfase door verweerster ingewonnen medisch advies volgt dat ook toen geen relatie kon worden gelegd tussen de hart- en vaatziekten van betrokkene waarvoor hij moest worden opgenomen en de oorlogsomstandigheden. De Raad oordeelt dat, nu van de kant van betrokkene geen nadere gegevens zijn ingebracht die verweerster ertoe moesten brengen een ander standpunt in te nemen met betrekking tot deze ziekten, verweerster ervan kon blijven uitgaan dat deze ziekten niet zijn ontstaan of verergerd door of in verband met de vervolging.
Gezien het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. O.J.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Grauss.