ECLI:NL:CRVB:2005:AT4190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4220 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • O.J.D.M.L. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van een WAO-uitkering en prematuriteit van bezwaar

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar bezwaar tegen de WAO-beschikking prematuur werd verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat appellante op 19 september 2000 voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt was verklaard. Na een herbeoordeling op 17 oktober 2002, waarin de arbeidsdeskundige bevestigde dat appellante onveranderd arbeidsongeschikt was, heeft appellante bezwaar aangetekend tegen deze beslissing. Echter, het bezwaar werd door de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen formeel besluit was genomen waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 8 februari 2005 behandeld, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door mr. B.M. Kleijs.

De Raad heeft de argumenten van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het bezwaar van appellante prematuur was, aangezien er geen beslissing was genomen die aanvechtbaar was. De aanzeggingsbrief van de arbeidsdeskundige werd niet als een formeel besluit beschouwd. De Raad heeft benadrukt dat er geen omstandigheden waren die het bezwaar ontvankelijk konden maken, en dat appellante redelijkerwijs niet kon menen dat er een besluit was genomen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en benadrukt dat het Uwv snel een inhoudelijk besluit moet nemen over de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellante, zodat zij haar grieven kan toetsen.

De Raad heeft geen termen gezien om een proceskostenvergoeding toe te kennen, en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

04/4220 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam onder dagtekening 25 juni 2004 tussen partijen gewezen uitspraak, geregistreerd onder nummer AWB 03/2689 WW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 januari 2005 heeft appellante een nadere toelichting verstrekt op haar standpunt.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 8 februari 2005, waar appellante niet is verschenen, en waar namens gedaagde is verschenen mr. B.M. Kleijs, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
In de aangevallen uitspraak, waarin appellante als eiseres en gedaagde als verweerder is aangeduid, heeft de rechtbank de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden met juistheid als volgt weergegeven:
"Bij het einde van de wachttijd op 19 september 2000 is eiseres voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt verklaard. Op 17 oktober 2002 heeft vervolgens een eerstejaarsherbeoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering plaatsgevonden.
In een zogenoemde aanzeggingsbrief van 31 oktober 2002 heeft de arbeidsdeskundige eiseres medegedeeld dat zij onveranderd voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt wordt geacht. Eiseres wordt erop gewezen dat zij de beschikking binnen acht weken kan opvragen, waarna zij tegen de beschikking bezwaar kan aantekenen. Bij een brief van 14 november 2002 heeft eiseres deze beschikking opgevraagd en tevens bezwaar aangetekend tegen het afkeuringspercentage. Bij brief van 20 december 2002 heeft eiseres haar bezwaar herhaald. "
en:
"Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet ontvankelijk verklaard. Hiertoe is overwogen dat er geen beslissing is genomen waartegen kon worden gemaakt en dat een dergelijk besluit evenmin op korte termijn te verwachten is. Het bezwaarschrift is prematuur ingediend. Er is geen sprake van omstandigheden op grond waarvan het bezwaar niettemin ontvankelijk kan worden verklaard, aldus verweerder."
De Raad stelt met de rechtbank vast dat gedaagde, ondanks het daartoe strekkende verzoek van appellante, geen besluit heeft genomen met betrekking tot de haar door gedaagdes arbeidsdeskundige in het vooruitzicht gestelde ongewijzigde indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Anders dan appellante kennelijk meent kan de aanzeggingsbrief van de arbeidsdeskundige van 31 oktober 2002 niet als zodanig gelden. Terecht heeft gedaagde derhalve geconcludeerd dat het door appellante gemaakte bezwaar als prematuur dient te worden aangemerkt. Tevens sluit de Raad zich aan bij het - ook door de rechtbank onderschreven - standpunt van gedaagde dat niet is gebleken van een omstandigheid op grond waarvan ingevolge artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van een dergelijk voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft. Gelijk de rechtbank overweegt was immers ten tijde van de indiening van het bezwaar geen primair besluit genomen, terwijl geen aanknopingspunten bestaan om het er voor te houden dat appellante redelijkerwijs kon menen dat er wel een besluit was genomen.
De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden het beroep tegen het bestreden besluit van 13 mei 2003 ongegrond verklaard, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad wil niet nalaten, voor dit geding strikt ten overvloede, nog het volgende te overwegen. Gedaagdes gemachtigde heeft ter zitting van de Raad verklaard dat hem is gebleken dat nog immer geen inhoudelijk besluit is genomen inzake de door appellante onjuist geachte ongewijzigde indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Tevens heeft die gemachtigde toegezegd dat hij er voor zal zorgdragen dat een dergelijk besluit op korte termijn wordt genomen. De Raad vertrouwt er op, mede in het licht van vereisten die ter zake voortvloeien uit het internationale en supranationale recht, dat gedaagde thans met grote voortvarendheid zal overgaan tot het uitreiken van een inhoudelijk besluit aan appellante, zodat appellante - eindelijk - in de gelegenheid wordt gesteld haar grieven in bezwaar en vervolgens, desgewenst, ook in rechte getoetst te krijgen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. O.J.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van H.H.M. Ho als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) H.H.M. Ho.