ECLI:NL:CRVB:2005:AT3863
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijkheid aansprakelijkheid voor sociale premies in het kader van inlening van personeel
In deze zaak gaat het om de vraag of appellante terecht op grond van artikel 16a van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de door [naam B.V.] verschuldigde premies in verband met werkzaamheden verricht door haar werknemers. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de relatie tussen appellante en [naam B.V.] gekwalificeerd kon worden als inlening van personeel, wat leidde tot de aansprakelijkheid van appellante voor de niet-betaalde premies.
De Raad stelt vast dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), in stand kan blijven. De Raad is van mening dat de door de rechtbank aangevoerde overwegingen juist zijn en maakt deze tot de zijne. De Raad wijst erop dat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake was van een andere rechtsverhouding dan inlening van personeel, en dat de facturen van [naam B.V.] geen aanwijzingen geven voor een andere conclusie.
De Raad bevestigt dat er geen grond is om te spreken van een vrijwaring van aansprakelijkheid voor appellante, aangezien [naam B.V.] niet beschikte over de vereiste vergunningen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen.