ECLI:NL:CRVB:2005:AT3858
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Vaststelling dagloon inzake WAO-uitkering en de toepassing van artikel 7 van de Dagloonregelen WAO
In deze zaak gaat het om de vaststelling van het dagloon voor een WAO-uitkering van gedaagde, die werkzaam was als schoonmaakster bij twee verschillende werkgevers, LSB en Argo. Gedaagde is op 28 februari 2000 uitgevallen en heeft vervolgens een uitkering aangevraagd, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is vastgesteld op basis van een dagloon van f. 156,52. Gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, omdat zij van mening was dat het dagloon te laag was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte artikel 7 van de Dagloonregelen WAO had toegepast, en dat er meer steun was voor de stelling van gedaagde dat zij een flexibel arbeidscontract had met een minimum van 28,55 uren per week.
In hoger beroep heeft het Uwv de uitspraak van de rechtbank bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de rechtbank in haar oordeel gevolgd. De Raad concludeerde dat het Uwv niet voldoende had aangetoond dat gedaagde gedeeltelijk ontslag had genomen en dat haar werkpatroon na 31 januari 2000 niet wezenlijk was gewijzigd. De Raad bevestigde dat het dagloon op basis van artikel 3 van de Dagloonregelen WAO moest worden vastgesteld, en niet op basis van artikel 7.
De Raad heeft het hoger beroep van het Uwv ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 644,--. De uitspraak is gedaan op 24 maart 2005.