ECLI:NL:CRVB:2005:AT3614
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- C.M. van Wechem
- C.G.M. van Rijnberk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vrijwillige arbeidsongeschiktheidsverzekering op grond van de Ziektewet en WAO
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek van appellant om in aanmerking te komen voor een vrijwillige arbeidsongeschiktheidsverzekering op basis van de Ziektewet (ZW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die zich op 29 maart 1999 als zelfstandig ondernemer had gevestigd, diende op 20 maart 2000 een verzoek in bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Dit verzoek werd door gedaagde afgewezen omdat het niet binnen de vereiste termijn van vier weken na de inschrijving was ingediend. Appellant maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het besluit van gedaagde, waarbij de rechtbank oordeelde dat het besluit onzorgvuldig was voorbereid. Gedaagde werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het nieuwe besluit, genomen op 29 januari 2004, handhaafde gedaagde de afwijzing van het verzoek, wat leidde tot het hoger beroep van appellant.
Tijdens de zitting op 17 februari 2005 werd appellant gehoord, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. D.M. Rensema. Appellant voerde aan dat hij tijdig contact had gezocht met de uitvoeringsinstelling, maar kon dit niet bewijzen. De Raad oordeelde dat gedaagde binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling had gehandeld en dat er onvoldoende grond was om van het beleid af te wijken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat appellant zijn verzoek niet tijdig had ingediend. De Raad verklaarde het beroep tegen het besluit van 29 januari 2004 ongegrond.