ECLI:NL:CRVB:2005:AT3545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5005 AW en 03/5301 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • R. Kooper
  • A.Q.C. Tak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van politieambtenaar wegens huiselijk geweld en ongeschiktheid voor het ambt

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter had het beroep van betrokkene, een politieambtenaar, gegrond verklaard en het ontslagbesluit van de Korpsbeheerder vernietigd. De Korpsbeheerder had betrokkene ontslagen op grond van onbekwaamheid en ongeschiktheid voor het ambt, naar aanleiding van huiselijk geweld. Betrokkene had zich schuldig gemaakt aan herhaaldelijk fysiek en verbaal geweld tegen zijn (voormalige) partners, wat leidde tot een intern onderzoek en uiteindelijk tot het ontslag. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel betrokkene zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, het ontslag niet in stand kon blijven omdat betrokkene een dadertherapie had gevolgd en de kans op terugval minimaal was.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de Korpsbeheerder op goede gronden had vastgesteld dat betrokkene ongeschikt was voor zijn functie, ongeacht de therapie die hij had gevolgd. De Raad benadrukte dat de gedragingen van betrokkene, die in de privésfeer plaatsvonden, niet te verenigen waren met de uitoefening van het politieambt. De Raad concludeerde dat de Korpsbeheerder bevoegd was om het ontslag te handhaven en dat het belang van de dienst prevaleerde boven het belang van betrokkene bij handhaving van zijn dienstverband. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

Uitspraak

03/5005 AW en 03/5301 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, hierna te noemen: de Korpsbeheerder,
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: betrokkene.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens ieder van de partijen is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2003, nrs. AWB 02/5539 AW en AWB 03/3256 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Ieder van de partijen heeft een verweerschrift laten inzenden.
Het geding is behandeld ter zitting van 3 februari 2005 waar de Korpsbeheerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. I. Morrema, werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland. Betrokkene noch zijn gemachtigde is ter zitting verschenen.
II. MOTIVERING
1.1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Betrokkene was vanaf 1988 werkzaam bij de politie, laatstelijk als buurtregisseur in het wijkteam [naam wijkteam].
Na een anonieme melding in oktober 2000 dat betrokkene zijn huidige partner zou mishandelen, is in opdracht van de officier van justitie een onderzoek ingesteld door het Bureau Interne Onderzoeken. In het kader van dit onderzoek zijn betrokkene, twee van de drie van zijn achtereenvolgende relatiepartners en andere getuigen gehoord. Betrokkenes ex-echtgenote W. heeft onder meer verklaard dat zij tijdens haar relatie met betrokkene herhaalde malen het slachtoffer van mishandeling is geweest, waarbij zij eenmaal als gevolg van mishandeling een kaakfractuur heeft opgelopen. Betrokkenes huidige partner S. heeft aangegeven dat er vreselijke ruzies zijn geweest en dat betrokkene haar meermalen heeft bedreigd.
Betrokkene is op 2 juli 2001 aangehouden en in verzekering gesteld. Hij heeft erkend dat hij zijn eerste echtgenote K. wel eens met de vlakke hand heeft geslagen en dat hij zijn tweede echtgenote W. tijdens ruzies sloeg en haar dan stevig vastpakte of duwde. Ook heeft hij erkend dat hij W. een harde klap op haar kaak heeft gegeven. Voorts heeft hij toegegeven dat hij zijn huidige partner S. stevig heeft vastgepakt toen zij hoogzwanger was en dat hij tijdens ruzies hard tegen haar schreeuwde en kwetsende woorden riep.
1.3. De resultaten van het interne onderzoek zijn voor de Korpsbeheerder aanleiding geweest om bij brief van 6 maart 2002 het voornemen te uiten betrokkene ontslag te verlenen op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), wegens onbekwaamheid en /of ongeschiktheid van betrokkene voor het door hem beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Nadat betrokkene in de gelegenheid was gesteld zijn zienswijze te geven over dit voornemen heeft de Korpsbeheerder bij besluit van 16 mei 2002 zijn voornemen uitgevoerd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 18 november 2002 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Voorts heeft hij bepalingen gegeven inzake de vergoeding van griffierecht. Voor de voorzieningenrechter stond vast dat betrokkene zich meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld. Dergelijke gedragingen leveren naar zijn oordeel zeer ernstig plichtsverzuim op en betrokkene kon hierdoor niet meer adequaat functioneren als politieambtenaar. Het ontslagbesluit kon naar zijn oordeel echter niet in stand blijven nu uit het eindverslag van het Centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag bleek dat betrokkene de door hem gevolgde dadertherapie met goed gevolg had afgerond en de kans op terugval praktisch nihil te noemen was, zodat niet meer gezegd kon worden dat betrokkene nog ongeschikt was in de zin van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Barp. De voorzieningenrechter heeft de rechtsgevolgen evenwel in stand gelaten omdat, gelet op de ernst van het plichtsverzuim, een onvoorwaardelijk strafontslag in rechte stand zou houden en de Korpsbeheerder daar ook voor zou hebben gekozen indien bekend was geweest dat een ongeschiktheidontslag geen begaanbare weg was.
3.1. In hoger beroep is namens de Korpsbeheerder aangevoerd dat de voorzieningen-rechter heeft miskend dat in gevallen waarin naar aanleiding van het feitencomplex verschillende gronden voor ontslag zijn aan te wijzen het bestuursorgaan een zekere keuzevrijheid toekomt. De gedragingen van betrokkene zijn naar de mening van de Korpsbeheerder onverenigbaar met de uitoefening van het politieambt. Daarbij is de Korpsbeheerder van opvatting dat één gebeurtenis al voldoende is om de conclusie te trekken dat de betrokken ambtenaar ongeschikt is voor zijn functie.
3.2. Het beroep van betrokkene richt zich zowel tegen de motivering van de aangevallen uitspraak als tegen de instandlating van de rechtsgevolgen. Door te oordelen dat het ongeschiktheidontslag op een onjuiste feitelijke grondslag berust, maar de rechtsgevolgen in stand te laten omdat een strafontslag in rechte had kunnen standhouden, heeft de voorzieningenrechter in feite het ongeschiktheidontslag omgezet in een strafontslag hetgeen niet aanvaardbaar is.
Betrokkene betwist voorts zijn ongeschiktheid voor het ambt. Hij heeft als politieambtenaar altijd goed gefunctioneerd en uit het eindverslag van het Centrum voor ambulante forensische psychiatrie is gebleken dat na de gevolgde dadertherapie de kans op terugval praktisch nihil te noemen is. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter ten onrechte zijn verzoek om schadevergoeding onbesproken gelaten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Hij stelt voorop dat, zoals hij al eerder heeft overwogen (CRvB 18 augustus 1994, LJN AK5810, TAR 1994, 210 en 8 april 1999, LJN ZB 8228 Rawb 1999/142), in een geval waarin ook andere gronden voor ontslag zijn aan te wijzen het bestuursorgaan bij samenloop van ontslaggronden een zekere keuzevrijheid toekomt. Wel moet de grond voor de gedane keuze duidelijk kunnen worden gemotiveerd.
4.2. In het onderhavige geding is primair in geschil of het ontslag terecht is gebaseerd op artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Barp dat bepaalt dat de ambtenaar kan worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Aan de orde is derhalve de vraag of de Korpsbeheerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat betrokkene anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken ongeschikt was voor zijn functie.
4.3. De Korpsbeheerder heeft naar het oordeel van de Raad op goede gronden vastgesteld dat betrokkene zich binnen zijn (voormalige) relaties herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan ernstig verbaal en fysiek geweld. De Raad verwijst met name naar de processen-verbaal van verhoren tijdens het interne onderzoek. Daaruit blijkt dat betrokkene tegen zijn (voormalige) relatiepartners meerdere malen fysiek en verbaal geweld heeft gebruikt. De verklaringen van zijn relatiepartners W. en S. worden door verschillende getuigen bevestigd en betrokkene zelf heeft een en ander ook toegegeven.
Daartegenover legt onvoldoende gewicht in de schaal dat S. naderhand haar aanvankelijke verklaring heeft afgezwakt.
4.4. De Raad deelt voorts de conclusie van de Korpsbeheerder dat het hiervoor omschreven gedrag een ambtenaar als betrokkene niet past - waaraan niet afdoet dat de gedragingen in de privé sfeer plaatsvonden - en dat betrokkene daarmee blijk heeft gegeven niet te beschikken over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor de uitoefening van zijn functie noodzakelijk zijn.
4.5. Anders dan de voorzieningenrechter is de Raad van oordeel dat uit de rapportage van het Centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag niet volgt dat er ten tijde van het ontslagbesluit geen sprake meer was van ongeschiktheid. Weliswaar heeft de therapeut geconcludeerd tot een geslaagde therapie met een minimale kans op terugval, maar daarmee is nog niet een voldoende mate van zekerheid gegeven dat betrokkene niet meer in zijn gedrag terugvalt. Uit het rapport blijkt immers dat het contact met betrokkene een open einde kent en hij gedurende een jaar de gelegenheid krijgt om als de druk op de ketel erg hoog wordt (om wat voor omstandigheden dan ook) stoom te kunnen afblazen. De Korpsbeheerder kon bij zijn besluitvorming dan ook mede gezien de voorgeschiedenis aan het rapport voorbijgaan.
4.6. De Raad is derhalve van oordeel dat de Korpsbeheerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken, ongeschikt is voor zijn functie, zodat hij bevoegd was betrokkene met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Barp te ontslaan.
4.7. Vervolgens is de vraag aan de orde of de Korpsbeheerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, mocht de Korpsbeheerder het dienstbelang laten prevaleren boven het belang van betrokkene bij handhaving van zijn dienstverband. De omstandigheid dat betrokkene een goede en langdurige staat van dienst heeft, leidt niet tot een ander oordeel.
4.8. Het vorenstaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Dit leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
Gelet op het voorgaande behoeven de grieven van betrokkene geen bespreking meer.
4.9. Nu het beroep van betrokkene ongegrond is, zijn er geen termen aanwezig voor het toekennen van schadevergoeding.
5. Ook acht de Raad geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 18 november 2002 ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. R. Kooper en prof. mr. A.Q.C. Tak, als leden, in aanwezigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.