ECLI:NL:CRVB:2005:AT3522
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering op basis van de wekeneis voor een callcenter medewerker
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin zijn beroep tegen de weigering van een WW-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 februari 2005, waarbij appellant zelf aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. P.A.A. Soer van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De kern van het geschil betreft de vraag of appellant voldoet aan de wekeneis zoals gesteld in de Werkloosheidswet (WW).
Appellant was sinds 8 november 1999 werkzaam als callcenter medewerker op basis van een tijdelijk contract. Hij viel op 20 maart 2000 uit wegens ziekte, waarna zijn Ziektewet-uitkering op 26 juli 2000 eindigde. Op 5 februari 2002 diende appellant een aanvraag in voor een WW-uitkering, maar deze werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de wekeneis. De rechtbank oordeelde dat de periode waarin appellant arbeid had moeten verrichten, van 28 juli 1999 tot 26 juli 2000, slechts 25 weken arbeid omvatte, terwijl hij in de overige weken arbeidsongeschikt was.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de twee weken waarin hij ziek was, als vakantiedagen moesten worden aangemerkt. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de wekeneis. Het recht op vakantie dat appellant had opgebouwd tijdens zijn contract, veranderde niets aan het feit dat hij in de weken waarin hij niet werkte, arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit in stand kon blijven. Er waren geen gronden voor een proceskostenveroordeling.