ECLI:NL:CRVB:2005:AT3470
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- M.C.M. van Laar
- C.M. van Wechem
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de dienstbetrekking van een installateur in het kader van sociale werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de status van een installateur die werkzaamheden verrichtte voor een installatiebedrijf. De appellant, die als installateur werkte aan technische centrale verwarmingsinstallaties, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de aard van de werkzaamheden, de relatie tussen de appellant en het installatiebedrijf, en de vraag of er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
De appellant voerde aan dat hij als zelfstandig ondernemer werkte en dat zijn werkzaamheden slechts incidenteel waren, zonder dat er een gezagsverhouding bestond. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant gedurende een aantal aaneengeschakelde weken werkzaamheden verrichtte voor het installatiebedrijf, waarbij hij onder toezicht werkte en gebruik maakte van door het bedrijf verstrekte werktekeningen. De Raad concludeerde dat er wel degelijk sprake was van een gezagsverhouding, aangezien de appellant zijn werkzaamheden uitvoerde binnen het organisatorische kader van het installatiebedrijf en onder toezicht stond.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de appellant verplicht verzekerd was op basis van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van de appellant een wezenlijk onderdeel vormden van de bedrijfsvoering van het installatiebedrijf en dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van een gezagsrelatie. De Raad wees de argumenten van de appellant af en concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van de status van zelfstandigen in de sociale zekerheid, vooral in gevallen waar de aard van de werkzaamheden en de relatie met de opdrachtgever in twijfel worden getrokken. De Raad heeft benadrukt dat de feitelijke omstandigheden van de werkzaamheden bepalend zijn voor de beoordeling van de dienstbetrekking.