ECLI:NL:CRVB:2005:AT3340
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering wegens niet-verzekerd zijn bij aanvang arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 maart 2005 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant was van mening dat hij bij aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid op 1 januari 1990 niet arbeidsongeschikt was, maar de Raad oordeelde dat hij op dat moment niet ingevolge de WAO verzekerd was. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellant heeft zijn hoger beroep ingesteld op basis van gronden die door zijn advocaat zijn aangevoerd. Tijdens de zitting op 11 februari 2005 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door een advocaat van het Uwv.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er al eerder onherroepelijk was beslist over de arbeidsongeschiktheid van appellant. Gedaagde stelde dat appellant geen nieuwe medische gegevens had aangevoerd die zijn standpunt konden onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om het besluit van 23 mei 2000 te vernietigen. Appellant had in zijn aanvullende beroepschrift verzocht om herziening van de eerdere uitspraak, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden.
De Raad concludeerde dat de eerdere vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellant op 1 januari 1990 niet kon worden weerlegd door de door appellant aangevoerde argumenten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om herziening af, met de overweging dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusie van de psychiater Lindenbergh in twijfel trokken. De Raad oordeelde dat het besluit van gedaagde om de WAO-uitkering te weigeren terecht was en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.