ECLI:NL:CRVB:2005:AT3064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/540 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasbaarheid van de regeling voor premievermindering in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had op 12 december 2003 geoordeeld over de verschuldigde gedifferentieerde WAO-premie van appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 februari 2005, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. P.H.E. Bloemer. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, was niet aanwezig op de zitting.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de regeling voor premievermindering, zoals vastgelegd in het Besluit regres en premievermindering WAO, niet van toepassing is in dit geval. De regeling is alleen van toepassing voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die ingaan op of na 1 januari 2002. Aangezien de uitkering van de ex-werknemer van appellante, die arbeidsongeschikt werd door een auto-ongeval, al in 1999 was toegekend, kan de regeling niet worden toegepast. De Raad verwijst naar de nota van toelichting bij het besluit, waaruit blijkt dat de Staatssecretaris geen terugwerkende kracht heeft willen verlenen aan de regeling.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan de artikelen 8:73 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeert dat de beslissing van gedaagde om de bezwaren van appellante ongegrond te verklaren, terecht is. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is op 17 maart 2005 openbaar uitgesproken, waarbij mr. G. van der Wiel de uitspraak heeft gedaan in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Reijnierse.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/540 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden heeft mr. S.A.R. Lely, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch op 12 december 2003, nummer 02/1889, tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 4 februari 2005, waar namens appellante is verschenen A.W.S. Driessen, bijgestaan door mr. P.H.E. Bloemer, advocaat te Roermond, en waar gedaagde, zoals aangekondigd, zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 19 juni 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 5 oktober 2001, waarbij zij voor het premiejaar 2002 als grote werkgever is aangemerkt en waarbij de door haar verschuldigde gedifferentieerde premie voor het premiejaar 2002 is vastgesteld op 3,38%.
Daarbij is de in 2000 aan de ex-werknemer van appellante [ex-werknemer] (hierna: [ex-werknemer]) met ingang van 5 januari 1999 betaalde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in aanmerking genomen. [ex-werknemer] is in 1998 ten gevolge van een auto-ongeval arbeidsongeschikt geworden.
Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
Bij besluit van 4 maart 2002, Stb. 2002, nr. 138 (Besluit regres en premievermindering WAO), is een regeling voor premievermindering na ontvangst van schadevergoeding, als bedoeld in artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, opgenomen in artikel 6, tweede lid, van het Besluit premiedifferentiatie WAO. Ingevolge het bij het Besluit regres en premievermindering WAO aan artikel 10 van het Besluit premiedifferentiatie WAO toegevoegde achtste lid is de regeling voor premievermindering evenwel uitsluitend van toepassing in die gevallen waarin de arbeidsongeschikt- heidsuitkering van de verzekerde ingaat op of na 1 januari 2002.
Nu het bestreden besluit is gebaseerd op een met ingang van 5 januari 1999 toegekende uitkering, is de bedoelde regeling in het onderhavige geval reeds daarom niet van toepassing. Uit de nota van toelichting bij het Besluit regres en premievermindering WAO blijkt dat de Staatssecretaris aan het besluit geen verdergaande terugwerkende kracht heeft willen verbinden. Ten tijde hier in geding biedt het samenstel van wettelijke bepalingen, waaronder begrepen het Besluit premiedifferentiatie WAO, derhalve geen ruimte om de gedifferentieerde premie te verlagen wegens verhaal van appellante op de voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid aansprakelijke derde.
Zoals de Raad reeds heeft overwogen in zijn uitspraak van 22 januari 2004, RSV 2004, 110, komt het besluit niet in aanmerking voor vernietiging op de enkele grond dat dit is gebaseerd op door appellante als onrechtvaardig ervaren regelgeving.
De Raad voegt daaraan toe dat hij geen rechtsgrond aanwezig acht om aan de wijziging van artikel 6, tweede lid, van het Besluit premiedifferentiatie WAO een verdergaande terugwerkende kracht te verlenen dan de wetgever in artikel 10, achtste lid, van dit besluit heeft gedaan. Evenmin is naar het oordeel van de Raad voornoemde rechtsgrond gelegen in de door appellante aangehaalde “doorbraakarresten” van de Hoge Raad van 12 april 1978 (BNB 1978, 135-137), reeds omdat in het onderhavige geval geen sprake is van gewekte verwachtingen.
Met de rechtbank en gedaagde is de Raad van oordeel dat zijn uitspraak van 28 mei 1998 (AB 1998, 244) inzake de malusregeling niet analoog kan worden toegepast, nu er in die gevallen sprake was van een verschil in uitvoering van de regelgeving door de uitvoeringsorganisaties, hetgeen zich in het onderhavige geval niet voordoet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan de artikelen 8:73 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Reijnierse als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) L.M. Reijnierse.