met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposante heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 24 december 2003,
reg.nr. AWB 02/720 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij schrijven van 13 april 2004 heeft mr. M. Labiad, werkzaam bij het Juridisch Adviesbureau Labrans te Amsterdam, zich als gemachtigde van opposante gesteld.
Bij uitspraak van 20 augustus 2004, welke op 24 augustus 2004 aan partijen is verzonden, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Gemachtigde van opposant is tijdig van die uitspraak in verzet gekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 18 februari 2005, waar opposante in persoon is verschenen bijgestaan door haar moeder en waar geopposeerde zich -met voorafgaand bericht- niet heeft laten vertegenwoordigen.
Bij uitspraak van 20 augustus 2004 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de bij brief van 26 februari 2004 gestelde termijn, welke eindigde op 25 maart 2004, is bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie is betaald.
Het griffierecht is eerst op 10 november 2004 ter griffie van de Raad voldaan.
Derhalve is het griffierecht niet binnen de evengenoemde termijn ontvangen.
Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of bij de uitspraak van 20 augustus 2004 terecht is geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is te achten.
Namens opposante is in het verzetschrift aangevoerd dat opposante geen uitnodigingen voor het betalen van het griffierecht heeft ontvangen. Opposante heeft vermoedens dat haar ex-echtgenoot, wegens wraak, ten onrechte poststukken uit de brievenbus heeft gehaald zonder dat opposante daarvan op de hoogte was.
Ter zitting heeft opposante echter aangegeven dat haar ex-echtgenoot duidelijk aan haar kenbaar heeft gemaakt dat hij geen post van haar heeft ontvreemd en dat vorenstaande ook niet meer aan de orde is. Opposante kan niet met zekerheid zeggen dat zij de aangetekende brief van 26 februari 2004 niet heeft ontvangen. Opposante verwijst in dit verband tevens naar haar woonsituatie, waarbij zij geen eigen brievenbus heeft, maar een gedeelde brievenbus welke voor alle bewoners van het complex bestemd is. Hierdoor is het soms mogelijk dat een bewoner per abuis post van en andere bewoner meeneemt.
De Raad is van oordeel dat opposante duidelijk is gewezen op het feit dat de indiener van een hoger beroep een griffierecht verschuldigd is, terwijl opposante geruime tijd in de gelegenheid is gesteld om het griffierecht tijdig te voldoen. Er is dan ook geen reden om het niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar te achten.
De Raad is voorts van oordeel dat het niet ontvangen van (belangrijke) post, wegens het feit dat opposante een gedeelde brievenbus met de andere bewoners heeft, voor risico van opposante zelf dient te komen. De Raad is niet gebleken van een onjuiste of onduidelijke adressering, evenmin van een geweigerd aangetekend schrijven, waaruit de Raad afleidt dat het aangetekend schrijven is uitgereikt aan danwel opgehaald door opposante.
Ter zitting heeft opposante vervolgens aangegeven dat zij sinds 4 jaar aan epilepsie lijdt, waardoor zij niet iedere dag naar de post kan gaan kijken in verband met een eventuele epilepsie-aanval. Sinds de 4 jaar dat opposante aan epilepsie lijdt heeft zij naar haar zeggen ook last van vergeetachtigheid. Hierdoor kan opposante ook niet met zekerheid zeggen of zij de aangetekende brief van 26 februari 2004 wel of niet heeft ontvangen.
De Raad overweegt in dit verband dat niet is kunnen blijken van medische gegevens waaruit naar voren komt dat opposante, wegens ziekte, gedurende de gehele termijn voor het voldoen van het griffierecht buiten staat is geweest om hierop te reageren.
Hetgeen opposante in het verzetschrift en ter zitting heeft aangevoerd bevat geen grond waarop kan worden geoordeeld dat opposante redelijkerwijs niet in verzuim was om het griffierecht te voldoen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2005.