ECLI:NL:CRVB:2005:AT2096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5488 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor aanpassing of vervanging van een gesloten buitenwagen op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak heeft gedaagde, die lijdt aan een neurologische aandoening en een longziekte, een aanvraag ingediend voor de aanpassing of vervanging van haar gesloten buitenwagen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, met het argument dat gedaagde al een adequate vervoersvoorziening had in de vorm van collectief vervoer. Gedaagde heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De Raad voor de Rechtspraak heeft het onderzoek ter zitting geschorst om appellant de gelegenheid te geven een nader medisch onderzoek te laten verrichten. Na het indienen van een medisch advies en verdere toelichtingen, vond er een nieuwe zitting plaats waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De Raad oordeelde dat de gemeente Halderberge, in overeenstemming met de Wvg, verantwoordelijk is voor het verlenen van adequate vervoersvoorzieningen. De Raad concludeerde dat de reeds toegekende vervoersvoorziening, aangevuld met een scootmobiel, voldoende was voor gedaagde. De Raad stelde vast dat er geen medische beperkingen waren die gedaagde verhinderden om gebruik te maken van het collectieve vervoer of een scootmobiel. De argumenten van gedaagde, ondersteund door verklaringen van haar artsen, werden niet overtuigend geacht, omdat er geen onderbouwing was voor de noodzaak van een gesloten buitenwagen.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de gemeente aan zijn zorgplicht had voldaan. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van gemeenten onder de Wvg en de criteria voor het toekennen van vervoersvoorzieningen aan gehandicapten.

Uitspraak

03/5488 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 september 2003,
reg.nr. 03/75 WVG.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 28 juli 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. C.A. den Ottelander, werkzaam bij de gemeente Halderberge, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door E. de Rooij.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen een nader medisch onderzoek te laten verrichten.
Vervolgens heeft appellant een medisch advies van het Regionaal Indicatie Orgaan Westelijk Noord-Brabant (hierna: RIO) van 2 november 2004 ingezonden. Bij brief van 5 januari 2005 is van de zijde van appellant een nadere toelichting op dit advies gegeven.
Gedaagde heeft op genoemd advies gereageerd en heeft daarbij een brief van de arts J.H.H. Eijsbouts en verklaringen van de behandelend artsen van gedaagde overgelegd.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 2 februari 2005, waar appellant zich wederom heeft laten vertegenwoordigen door mr. C.A. den Ottelander, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door E. de Rooij en J.H.H. Eijsbouts.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Gedaagde, die lijdt aan een neurologische aandoening en een longziekte, beschikt sedert 1999 over een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer.
Bij aanvraag van 7 juni 2002 heeft gedaagde in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) verzocht om aanpassing of vervanging van haar 11 jaar oude Arola, een gesloten buitenwagen.
Bij primair besluit van 21 augustus 2002 heeft gedaagde dit verzoek afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door appellant bij het bestreden besluit op bezwaar van 26 november 2002 ongegrond verklaard. Hieraan ligt, onder verwijzing naar de artikelen 1.2, aanhef en onder c, 3.1 en 7.1, eerste lid, van de Verordening Voorzieningen Gehandicapten gemeente Halderberge (hierna: Verordening), het standpunt ten grondslag dat appellant aan gedaagde met de reeds toegekende vervoersvoorziening in de vorm van deelname aan het collectief vervoer een adequate vervoersvoorziening heeft geboden. Voorts is aangegeven dat zij desgewenst voor het vervoer op de korte afstand een scootmobiel kan aanvragen. Ten slotte is overwogen dat er geen aanleiding is voor toepassing van de in artikel 7.1, eerste lid, van de Verordening neergelegde hardheidsclausule.
Bij de aangevallen uitspraak is - met een bepaling omtrent het griffierecht - het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en is bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en heeft daarbij het standpunt gehandhaafd dat met de geboden vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer en de eerder toegekende rolstoel, al dan niet aangevuld met een scootmobiel, een adequate vervoersvoorziening aan gedaagde wordt geboden.
Van de zijde van gedaagde is - onder verwijzing naar de overgelegde verklaringen van de huisarts J. van der Moer, neuroloog L. van Hooff en de arts J.H.H. Eijsbouts - onder meer aangevoerd dat gelet op haar beperkingen een gesloten buitenwagen verstrekt dient te worden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 2 van de Wvg draagt het gemeentebestuur zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoers- voorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. In genoemd artikel is aangegeven dat het gemeentebestuur met inachtneming van hetgeen bij of krachtens de Wvg is bepaald bij verordening daartoe regels vaststelt.
Ingevolge artikel 3 van de Wvg biedt het gemeentebestuur verantwoorde voorzieningen aan. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.
Met de Verordening heeft gedaagde invulling gegeven aan de hem in artikel 2 van de Wvg opgedragen taak.
In artikel 1.2, eerste lid, onder c, van de Verordening is bepaald dat een voorziening slechts kan worden toegekend voorzover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt.
In artikel 3.1 van de Verordening is - voorzover van belang - bepaald dat een vervoersvoorziening kan bestaan uit:
a. deelname aan het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem op basis van een taxipas met onbeperkt gebruik, binnen de daartoe aangegeven vervoersregio van het collectief aanvullend vervoer;
(….)
d. een voorziening in natura in de vorm van
1. een open electrische buitenwagen of zgn. scootmobiel;
2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;
3. een ander vervoermiddel.
(….)
In artikel 8.1 van de Verordening is een hardheidsclausule neergelegd. Die komt er op neer dat appellant in afwijking van de Verordening een voorziening kan toekennen, indien de toepassing van de Verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Gelet op alle thans ter beschikking staande gegevens, is de Raad, anders dan de rechtbank, tot het oordeel gekomen dat appellant bij het bestreden besluit terecht de aanvraag van gedaagde voor een gesloten buitenwagen heeft afgewezen. Met de reeds toegekende vervoersvoorziening, desgewenst aangevuld met een scootmobiel, is door appellant een voor gedaagde adequate vervoersvoorziening geboden.
De Raad stelt voorop dat niet is betwist dat gedaagde medisch gezien gebruik kan maken van het collectief vervoer. Gedaagde maakt hier ook daadwerkelijk gebruik van. Evenmin is uit de gedingstukken gebleken dat er bij gedaagde sprake is van dusdanige medische beperkingen dat zij, ten tijde in geding, geen gebruik zou kunnen maken van een scootmobiel. Ook het recente en op zorgvuldige wijze tot stand gekomen advies van het Rio geeft daarvoor geen aanknopingspunten. Daarbij merkt de Raad op dat gedaagdes behandelend longarts A. Widarto geen specifieke leefregels ten aanzien van gedaagdes pulmonale toestand heeft voorgeschreven.
De overige medische gegevens, waaronder de in hoger beroep overgelegde brieven van de arts J.H.H. Eijsbouts en de huisarts J. van der Moer, leiden de Raad niet tot een ander oordeel. Weliswaar hebben genoemde artsen aangegeven de aanvraag van gedaagde voor een gesloten buitenwagen te ondersteunen maar een onderbouwing van hun standpunt ontbreekt.
Ook overigens is niet gebleken dat appellant met het collectieve vervoer en scootmobiel niet in aanvaardbare mate aan de aan hem opgedragen zorgplicht heeft voldaan.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep doel treft. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking en het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is dan ook geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft, als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) S.W.H. Peeters.