ECLI:NL:CRVB:2005:AT1888

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2139 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om vervoersvoorziening en financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, die op 27 maart 2003 een eerder besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden heeft bevestigd. Het geschil betreft de afwijzing van een verzoek om een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto en een financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 2 maart 2005 uitspraak gedaan.

De Raad stelt vast dat het hoger beroep zich uitsluitend richt op de vervoersvoorziening en niet op de woonvoorziening. De Raad oordeelt dat het College bevoegd was om het verzoek van appellante af te wijzen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gepresenteerd die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad verwijst naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat bij herhaalde aanvragen nieuwe feiten of omstandigheden moeten worden vermeld.

Appellante heeft aangevoerd dat haar huidige medische situatie de eerder toegekende vervoerskostenvergoeding niet langer adequaat maakt. De Raad oordeelt echter dat deze argumenten niet voldoen aan de eisen voor nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Raad bevestigt dat het College in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om het verzoek af te wijzen.

De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter en er wordt geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

03/2139 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 27 maart 2003, reg.nrs. 03/147 en 03/313 WVG.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 2 februari 2005, waar appellante en gedaagde niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
Bij besluit van 5 december 2002 heeft gedaagde afwijzend beslist op het verzoek van appellante van 19 april 2002 om zijn besluit van 26 mei 1997 te herzien. Bij laatstgenoemd besluit heeft gedaagde appellantes bezwaarschrift tegen de afwijzing van haar aanvraag in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) om een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto, alsmede een financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 februari 2003 heeft gedaagde het namens appellante tegen het besluit van 5 december 2002 ingediende bezwaarschrift, onder overneming van de gronden in het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Abw) het namens appellante tegen het besluit van 14 februari 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat appellantes herzieningsverzoek kan worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en dat, nu bij de (herhaalde) aanvraag van 19 april 2002 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld, gedaagde bij het bestreden besluit van 14 februari 2003 deze aanvraag kon afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking van 26 mei 1997.
In hoger beroep betoogt appellante dat aan het besluit van 26 mei 1997, alsmede aan het besluit van gedaagde van
17 maart 2000, waarbij haar in het kader van de WVG op declaratiebasis een jaarlijkse vervoerskostenvergoeding is toegekend van f 1.700,-- in plaats van een bruikleenauto, gebreken kleven en dat zich ontwikkelingen hebben voorgedaan die met zich brengen dat gedaagde haar alsnog een bruikleenauto moet toekennen.
Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de door appellante gewenste vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto en niet tevens op het niet-toekennen van een woonvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting, waarover de voorzieningenrechter bij de aangevallen uitspraak eveneens heeft geoordeeld. De Raad zal het hoger beroep dan ook beoordelen in het licht van hetgeen namens appellante ter zake van de vervoersvoorziening is aangevoerd.
Het bestreden besluit betreft de handhaving van een weigering om terug te komen op het rechtens onaantastbaar geworden besluit van 26 mei 1997. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
Voorzover appellante heeft gesteld dat aan het besluit van 26 mei 1997 gebreken kleven, overweegt de Raad dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het bij hetgeen appellante in dit verband heeft gesteld niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin gaat, aangezien het aangevoerde reeds is meegenomen in een eerdere herzieningsprocedure die heeft geresulteerd in een beslissing op bezwaar van 17 maart 2000, waarbij aan appellante niet een bruikleenauto maar een jaarlijkse financiële tegemoetkoming in haar vervoerskosten is toegekend van f 1.700,--. Weliswaar heeft de Raad bij uitspraak van 7 november 2001 het besluit van gedaagde van
17 maart 2000 vernietigd, maar daarbij zijn, zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen, de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
Voorzover appellante in hoger beroep heeft aangevoerd dat de haar bij besluit van 17 maart 2000 toegekende vervoers- kostenvergoeding op declaratiebasis vanwege haar huidige medische situatie niet langer adequaat is en bovendien praktisch niet uitvoerbaar is aangezien zij slechts een bijstandsuitkering heeft, overweegt de Raad dat het daarbij niet gaat om bij het verzoek vermelde, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin.
Gedaagde was dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Abw het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 26 mei 1997. In het hetgeen door appellant is gesteld ziet de Raad geen grond te oordelen dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) S.W.H. Peeters