ECLI:NL:CRVB:2005:AT1652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/247 ALGEM + 04/248 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellante, vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank oordeelde dat gedaagde bevoegd was om het verzoek van appellante om terug te komen van eerdere besluiten af te wijzen. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaren van appellante in hoger beroep in essentie een herhaling zijn van hetgeen eerder in de eerste aanleg is aangevoerd, zonder nieuwe gezichtspunten naar voren te brengen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geoordeeld dat gedaagde op een juiste wijze van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De Raad heeft ook opgemerkt dat het niet aangetekend verzenden van een verzoek om uitstel voor het indienen van gronden voor risico van de verzender komt. De Raad heeft besloten dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wordt openbaar uitgesproken op 10 maart 2005.

Uitspraak

04/247 ALGEM
04/248 ALGEM
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellante is door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 11 december 2003, onder kenmerk 03/1957 en 03/2233, door de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 februari 2005, waar partijen met voorafgaand schriftelijk bericht niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad verwijst voor een overzicht van de feiten naar hetgeen in de aangevallen uitspraak is vermeld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat gedaagde bevoegd was om onder verwijzing naar zijn eerdere besluiten het verzoek om terug te komen van het besluit van 17 maart 2003, waarbij appellante niet-ontvankelijk is verklaard ten aanzien van haar bezwaar gericht tegen de correctienota’s over de jaren 1997 tot en met 2000, en het verzoek om terug te komen van het besluit van 15 april 2003, waarbij uitstel van betaling is geweigerd, af te wijzen, terwijl niet gebleken is dat gedaagde op een onjuiste wijze van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
De Raad stelt vast dat de in hoger beroep van de kant van appellante aangevoerde bezwaren in essentie een herhaling zijn van hetgeen in het geding in eerste aanleg is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn daarbij van de kant van appellante niet naar voren gebracht.
De Raad is van oordeel dat de bezwaren van appellante niet kunnen leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten en overweegt in dit verband dat hij de overwegingen die de rechtbank aan de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd, tot de zijne maakt. Ten aanzien van hetgeen appellante heeft aangevoerd met betrekking tot het niet aangekomen verzoek om uitstel voor het indienen van de gronden merkt de Raad op dat het niet aangetekend verzenden van de brief van 31 januari 2003 voor risico van de verzender komt en het niet aan gedaagde of aan de rechtbank is om onderzoek te doen naar de reden waarom deze brief niet ontvangen is.
Voorts is de Raad van oordeel dat de rechtbank, gebruik makend van zijn bevoegdheid om direct uitspraak te doen in de hoofdzaak, niet het beginsel van hoor en wederhoor of enig ander algemeen rechtsbeginsel heeft geschonden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter, en mr. C.P.M. van de Kerkhof en mr. P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van W.J.M. Fleskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) W.J.M. Fleskens.