ECLI:NL:CRVB:2005:AT1577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5800 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
  • O.J.D.M.L. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had geoordeeld dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht met ingang van 11 maart 2001 de uitkering van appellante heeft ingetrokken. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. Gregoire, stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 22 december 2004, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde zich liet vertegenwoordigen door mr. F. van Dam.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsarts Lemmers, die had vastgesteld dat appellante op het moment van beoordeling geen psychische klachten had en niet onder behandeling was. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om bewijs te leveren van haar psychische klachten, wat zij niet had gedaan. De Raad concludeerde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het intrekkingsbesluit deugdelijk was en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante, waardoor haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2005, waarbij de leden van de Raad en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

02/5800 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is mr. D. Gregoire, advocaat te Sittard, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Maastricht op 17 oktober 2002 tussen partijen gegeven uitspraak (reg. nr.: AWB 01/1320 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 30 december 2002 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 december 2004, waar appellante, met kennisgeving, niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. F. van Dam, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Centraal in dit geding staat de vraag of het bij de aangevallen uitspraak gegeven oordeel van de rechtbank dat gedaagde terecht met ingang van 11 maart 2001 tot intrekking van appellantes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is overgegaan, voor bevestiging in aanmerking komt.
Dit oordeel steunt op de overweging dat het bestreden intrekkingsbesluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de rechtbank voldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante ten tijde hier in geding juist zijn vastgesteld en dat de verzekeringsarts K. Lemmers in zijn schrijven van 8 augustus 2002 voldoende heeft gemotiveerd waarom, ondanks de door het FIS gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van het belastbaarheidspatroon, de geduide functies passend zijn.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor de veronderstelling dat de medische grondslag onzorgvuldig is voorbereid of ondeugdelijk is gemotiveerd. Met inachtneming van de voor appellante geldende medische beperkingen heeft de rechtbank het standpunt van gedaagde onderschreven dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies voor haar geschikt zijn en dat zij met de daaraan verbonden werkzaamheden een zodanig inkomen kan verwerven dat de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO minder dan 15% bedraagt.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zodat de in de aanhef van deze rubriek gestelde vraag bevestigend beantwoord wordt.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd leidt de Raad derhalve niet tot een ander oordeel. De Raad merkt naar aanleiding hiervan nog wel op dat de verzekeringsarts Lemmers, naar aan zijn rapport van 24 augustus 2000 valt te ontlenen, heeft vastgesteld dat appellante op dat moment geen psychische klachten had en niet onder behandeling van een psychiater of psycholoog was geweest. Het ligt dan op de weg van appellante, als zij stelt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met haar psychische klachten, dat zij gegevens van medische en/of andere aard daaromtrent verstrekt. De Raad moet evenwel vaststellen dat appellante daartoe niet is overgegaan.
Met betrekking tot de kritiek van appellante op de door de verzekeringsarts gegeven onderbouwing dat de door het FIS gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zich bij haar niet voordoen, overweegt de Raad dat de verzekeringsarts in het kader van de besluitvorming door gedaagde bij uitstek degene is die dient te beoordelen of de door de arbeidsdeskundige op basis van het belastbaarheidspatroon geselecteerde functies voor een verzekerde geschikt zijn te achten, als het FIS (mogelijke) overschrijdingen van de belastbaarheid signaleert. Zulks heeft de verzekeringsarts Lemmers, zoals hiervoor is overwogen, naar behoren gemotiveerd.
De aangevallen uitspraak komt, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. O.J.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E. Meijer.
Gw