ECLI:NL:CRVB:2005:AT0988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2606 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van kinderbijslag en aflossingscapaciteit

In deze zaak gaat het om de terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak, waarbij appellant stelt dat hij slechts € 45,- per maand kan aflossen van de teruggevorderde kinderbijslag van € 27.767,72. De Sociale verzekeringsbank heeft echter vastgesteld dat appellant een aflossingscapaciteit heeft van € 90,17 per maand, gebaseerd op een inkomensonderzoek. De Raad overweegt dat appellant niet heeft aangetoond dat de berekening van de aflossingscapaciteit onjuist is en dat de Sociale verzekeringsbank wettelijk verplicht is om onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen. De rechtbank heeft het standpunt van de Sociale verzekeringsbank onderschreven, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en er worden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

03/2606 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2003, nummer AKW 02/1697, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 28 januari 2005, waar partijen -met bericht van verhindering- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 25 juni 2001 heeft gedaagde aan appellant medegedeeld dat hij geen recht heeft op kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal van 1998 ten behoeve van zijn in Marokko woonachtige kinderen, omdat hij niet heeft kunnen aantonen dat hij die kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden.
Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden nadat het beroep tegen de daarop gevolgde beslissing op bezwaar van 27 november 2001 door de rechtbank niet-ontvankelijk is verklaard in verband met de te late indiening van het beroepschrift.
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft gedaagde aan appellant medegedeeld dat de teveel betaalde kinderbijslag van € 27.767,72 van appellant wordt teruggevorderd en dat op grond van inkomensonderzoek naar de aflossingscapaciteit is gebleken dat appellant uit eigen middelen € 90,17 per maand van de vordering terug kan betalen.
In bezwaar heeft appellant aangegeven dat hij slechts € 45,- per maand kan aflossen.
Bij beslissing op bezwaar van 16 mei 2002 heeft gedaagde het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat gedaagde wettelijk verplicht is hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen. Appellant heeft geen argumenten aangevoerd die aanleiding geven om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering dan wel de wijze van betalen aan te passen. Hierin is meegenomen dat er reeds een inkomensonderzoek heeft plaatsgevonden en dat geen andere of nieuwe informatie is verstrekt met betrekking tot appellants financiële situatie.
De rechtbank heeft het standpunt van gedaagde in de aangevallen uitspraak onderschreven.
In hoger beroep is namens appellant herhaald dat hij niet meer terug kan betalen dan € 45,- per maand.
Tussen partijen is in geschil of gedaagde terecht heeft besloten dat appellant een bedrag van € 90,17 per maand dient te betalen ter aflossing van de teveel ontvangen kinderbijslag.
De Raad overweegt het volgende.
Op grond van de resultaten van het door gedaagde verrichte inkomensonderzoek naar de financiële draagkracht van appellant is een aflossingscapaciteit berekend van € 90,17 per maand. Namens appellant is niet gesteld noch is de Raad gebleken dat gedaagde bij de berekening van die aflossingscapaciteit is uitgegaan van onjuiste gegevens. Evenmin is namens appellant aangetoond dat het door gedaagde op basis van die gegevens berekende bedrag aan aflossingscapaciteit onjuist zou zijn vastgesteld. De Raad kan appellant dan ook niet volgen in zijn betoog dat slechts een gedeelte van de vastgestelde aflossingscapaciteit zou mogen worden aangewend voor betaling van gedaagdes vordering. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
Dit betekent dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2005.
H. van Leeuwen.
M.F. van Moorst.