ECLI:NL:CRVB:2005:AT0203

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5311 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekeringsplicht van wederverkoper van tijdschriften na beëindiging franchiseovereenkomst

In deze zaak gaat het om de aanvraag van een WW-uitkering door gedaagde, die als wederverkoper voor VNU Tijdschriften B.V. werkte. De franchiseovereenkomst met VNU Tijdschriften werd per 30 november 2000 beëindigd, waarna gedaagde een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) aanvroeg. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, stellende dat gedaagde niet als werknemer in de zin van de WW kon worden aangemerkt, omdat er geen gezagsverhouding bestond. Gedaagde maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank Zutphen oordeelde in een eerdere uitspraak dat het Uwv onvoldoende onderzoek had verricht naar de relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank vond dat het Uwv zich te veel had gebaseerd op algemene gegevens van VNU Tijdschriften en op een eerder besluit uit 1998, waarin werd gesteld dat franchisenemers niet meer verplicht verzekerd waren. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid en vernietigde het besluit.

In hoger beroep voerde het Uwv aan dat gedaagde op de hoogte was van het besluit van 29 december 1998, waarin werd medegedeeld dat de verzekeringsplicht voor wederverkopers was beëindigd. Gedaagde had hiertegen geen bezwaar gemaakt, waardoor het besluit voor hem onaantastbaar was geworden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv onvoldoende had aangetoond dat gedaagde op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van dit besluit. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar de arbeidsverhouding tussen gedaagde en VNU Tijdschriften.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het besluit van het Uwv had vernietigd en bevestigde de eerdere uitspraak. Er waren geen termen aanwezig om de kosten van de procedure te vergoeden.

Uitspraak

02/5311 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen , appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op de bij het aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zutphen op 23 september 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 december 2004, waar namens appellant is verschenen mr. A. Ruis, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A. Bijlsma, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Zwolle.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft op basis van een franchiseovereenkomst als wederverkoper voor VNU Tijdschriften B.V. te Hoofddorp, hierna: VNU Tijdschriften, gewerkt. Bij brief van 25 mei 2000 heeft VNU Tijdschriften gedaagde medegedeeld dat de franchiseovereenkomst met ingang van 30 november 2000 niet wordt verlengd. Gedaagde heeft vervolgens een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) bij appellant aangevraagd. Bij besluit van 14 december 2000 heeft appellant gedaagde medegedeeld dat hij niet als werknemer in de zin van de WW wordt beschouwd. Gedaagde heeft laatstelijk geen verzekerde dienstbetrekking gehad omdat een gezagsverhouding ontbrak. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door appellant bij besluit van 9 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens gedaagde tegen dit besluit van 9 oktober 2001 ingestelde beroep gegrond verklaard. Zij is van oordeel dat appellant onvoldoende onderzoek naar de van belang zijnde feiten en omstandigheden heeft verricht. Appellant heeft zijn oordeel voornamelijk gebaseerd op van VNU Tijdschriften afkomstige algemene gegevens alsmede op zijn besluit van 24 december 1998 (gericht aan VNU Tijdschriften) waarin werd medegedeeld dat met ingang van 1 januari 1999 geen verzekeringsplicht meer wordt aangenomen voor de franchisenemers. De algemene gegevens en het besluit van 24 december 1998 geven naar het oordeel van de rechtbank weliswaar een indicatie maar zijn onvoldoende expliciet om op basis daarvan zonder meer het standpunt te kunnen innemen dat gedaagde niet als werknemer in de zin van de WW kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat het besluit van 9 oktober 2001 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en tevens niet (voldoende) deugdelijk is gemotiveerd, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
In hoger beroep heeft appellant het volgende aangevoerd. Bij besluit van 24 december 1998 is aan VNU Tijdschriften medegedeeld dat de wederverkopers niet meer verplicht verzekerd waren, van welk besluit de wederverkopers bij brief van 29 december 1998 een afschrift hebben ontvangen waarbij op de bezwaarmogelijkheid werd gewezen. Gedaagde heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 december 1998, als gevolg waarvan dit besluit voor hem rechtens onaantastbaar is geworden. Appellant acht niet aannemelijk dat gedaagde niet op de hoogte zou zijn van de ook ten aanzien van hem genomen beslissing inzake de beëindiging van de verzekeringsplicht. Voorts voert appellant aan dat gedaagde appellant nooit heeft verzocht om terug te komen op het besluit van 29 december 1998. Omdat gedaagde tot 1 december 2000 werkzaamheden als wederverkoper heeft verricht, kan het herkrijgen van het werknemerschap naar de mening van appellant niet aan de orde zijn.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat appellant ter zake van het werknemerschap van gedaagde in de arbeidsverhouding tussen hem en VNU Tijdschriften onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de in dit kader van belang zijnde feiten en omstandigheden. Van de zijde van gedaagde is gemotiveerd aangevoerd dat het in 1998 beoogde veranderingstraject niet is doorgevoerd, zodat de arbeidsverhouding tussen hem en VNU Tijdschriften met ingang van 1 januari 1999 niet is veranderd. Appellant heeft zich bij de heroverweging van het besluit van 14 december 2000 naar het oordeel van de Raad ten onrechte beperkt tot de informatie van VNU Tijdschriften, neergelegd in een rapport van 9 augustus 2001, welke gegevens door de rechtbank terecht werden gekwalificeerd als onvoldoende expliciet om op basis daarvan zonder meer het standpunt in te nemen dat gedaagde niet als werknemer in de zin van de WW kan worden aangemerkt. De Raad merkt in dit verband op dat het onderzoeksrapport van 9 augustus 2001 onvoldoende inzicht geeft in de feitelijke situatie waarin gedaagde voor en na 1 januari 1999 werkzaam was en geen blijk geeft van een beoordeling van de verzekeringsplicht aan de hand van die feitelijke situatie. Voorts valt op dat de in het rapport genoemde bescheiden die dienen ter inhoudelijke onderbouwing, waaronder een beschrijving van het destijds beoogde veranderingstraject en bescheiden ter adstructie van voorbeelden van ingezette veranderingen ontbreken. Dat appellant stelt dat hij de franchisenemers bij brief van 29 december 1998 een afschrift heeft doen toekomen van het besluit van appellant van 24 december 1998 gericht aan VNU Tijdschriften inhoudende dat de franchisenemers met ingang van 1 januari 1999 niet langer verplicht verzekerd zijn, waarbij op de bezwaarmogelijkheid werd gewezen, doet aan het vorenstaande niet af. Naar het oordeel van de Raad is niet genoegzaam vast komen te staan dat appellant het besluit van 29 december 1998 op de voorgeschreven wijze aan gedaagde heeft bekend gemaakt en wordt de ontvangst van het besluit door gedaagde uitdrukkelijk betwist, zodat gedaagde naar het oordeel van de Raad niet kan worden tegengeworpen dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 29 december 1998. Ter beoordeling van appellant staat derhalve of de weigering van uitkering ingevolge de WW van gedaagde op basis van zorgvuldig en gedegen onderzoek dient te worden gehandhaafd.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het besluit van 9 oktober 2001 terecht wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht heeft vernietigd. Hieruit vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Reijnierse als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) L.M. Reijnierse.