ECLI:NL:CRVB:2005:AT0170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6578 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding therapeutische reis op grond van medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van eiser om vergoeding van kosten voor een therapeutische reis naar Indonesië. Eiser, geboren in 1929 in het voormalige Nederlands-Indië, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). Eiser had eerder aanvragen ingediend voor vergoeding van een therapeutische reis, welke door de verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waren afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de reis niet was voorgeschreven in het kader van een psychotherapeutische behandeling.

Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij deelneemt aan groepstherapie voor veteranen, waarbij een psychiater, A.C. Blom, aanwezig is. Blom had in een schrijven aangegeven de aanvraag van eiser te ondersteunen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de deelname aan gespreksgroepen niet gelijkgesteld kan worden aan individuele psychotherapie, wat een vereiste is voor de medische noodzaak van de gevraagde voorziening. De Raad volgde de opvatting van verweerster dat er geen sprake was van een medische indicatie voor de therapeutische reis, omdat er geen individuele behandeling plaatsvond.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het verlenen van de gevraagde voorziening. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met C.G. Kasdorp als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en A.W.M. Bijloos als leden, in aanwezigheid van griffier A. de Gooijer.

Uitspraak

03/6578 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 11 december 2003, kenmerk JZ/R70/2003/0999, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Eiser heeft tegen dit besluit bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift met bijlagen heeft eiser aange- geven waarom hij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 januari 2005. Aldaar is eiser niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, die is geboren [in] 1929 in het voormalige Nederlands-Indië, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Van de bij eiser aanwezige aandoeningen heeft verweerster ten aanzien van de psychische klachten (inclusief psycho somatische rug- en beenklachten, de status na rechter armbreuk alsmede de status na TBC) geoordeeld dat deze in of door de vervolging zijn ontstaan of veroorzaakt. Eiser heeft enige malen bij verweerster aanvragen ingediend om vergoeding van de kosten verbonden aan een therapeutische reis naar Indonesië, welke aanvragen door verweerster zijn afgewezen omdat niet was voldaan aan de ter zake door verweerster gestelde criteria.
In maart 2003 heeft eiser andermaal een verzoek ingediend om toekenning van een vergoeding voor een therapeutische reis naar Indonesië. Dit verzoek heeft verweerster afgewezen bij besluit van 6 oktober 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat deze reis aan eiser niet is voorgeschreven in verband met een psychotherapeutische behandeling.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij heeft in dit verband gewezen op de door hem bijgewoonde groepstherapie voor veteranen te Eindhoven, waarbij een psychiater aanwezig is, te weten A.C. Blom, zenuwarts te Nijmegen, welke laatste bij schrijven van 12 februari 2003 heeft aangegeven de onderhavige aanvraag van eiser te ondersteunen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is met verweerster van oordeel dat de thans aan de orde zijnde voorziening - een therapeutische reis - naar zijn aard slechts kan worden verleend met toepassing van artikel 20 van de Wet, hetgeen met zich brengt dat voor de voorziening een medische noodzaak dient te bestaan.
Verweerster acht een medische noodzaak voor een dergelijke voorziening aanwezig wanneer - onder meer - de reis in het kader van een behandelingsplan is voorgeschreven door de behandelend psychiater of psychotherapeut. De Raad heeft al eerder uitgesproken een dergelijke benadering van verweerster, gelet op de aard van de gevraagde voorziening en de daarmee gemoeide kosten, in zijn algemeenheid niet onjuist of onredelijk te achten.
Verweerster heeft in het geval van eiser geoordeeld dat aan deze voorwaarde niet is voldaan, nu geen sprake is van individuele psychotherapie. Naar het standpunt van verweerster komt uit voornoemd schrijven van de zenuwarts Blom niet naar voren dat eiser bij hem onder (individuele) behandeling is. Voor zover genoemde zenuwarts vermeldt dat eiser bij hem in behandeling is, wordt naar de opvatting van verweerster gedoeld op de gespreksgroepen van de Stichting SMB te Eindhoven die eiser heeft bijgewoond en waarbij Blom voornoemd optrad als begeleider. Deze gespreksgroepen ziet verweerster niet op één lijn staan met psychotherapie.
De Raad kan verweerster in deze opvatting volgen. Uit de gedingstukken ziet de Raad niet naar voren komen dat eiser psychotherapie ondergaat en naar het oordeel van de Raad heeft verweerster op goede gronden de deelname van eiser aan gespreksgroepen met lotgenoten niet met een reguliere psychotherapeutische/psychiatrische behandeling gelijk gesteld, nu directe leiding van een psychotherapeut bij deze gespreksgroepen ontbreekt. Uit het voorgaande volgt dat een medische indicatie als hiervoor omschreven voor de door eiser gevraagde therapeutische reis ontbreekt.
Dit betekent dat het beroep van eiser ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A. de Gooijer.