In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat hij in de desbetreffende periode andere inkomsten heeft gehad dan die waarvan hij als taxichauffeur op oproepbasis eigener beweging aan gedaagde melding heeft gemaakt.
In dit verband heeft hij - samengevat - gewezen op het volgende.
Het in reactie op een tip observeren van hem door medewerkers van gedaagdes opsporingsdienst gedurende twee weken in september 1997 heeft geen enkele aanwijzing te zijnen nadele opgeleverd.
Nadien, toen de tip meer werd gericht tegen de activiteiten van en wijze van administreren door zijn werkgever (V.O.F. Taxibedrijf Loonen te Bergeijk) is onderzoek gedaan door de RVI, maar het verslag van dat onderzoek is ten onrechte slechts zeer ten dele overgelegd als bijlage bij het rapport van gedaagdes opsporingsdienst.
Twee met name genoemde collega’s van appellant zijn door gedaagdes opsporingsdienst in juli 1998 gehoord, maar die collega’s zijn slechts een blauwe maandag bij het taxibedrijf in dienst geweest, zodat aan hun verklaringen niet de betekenis kan worden toegekend die daaraan door de opsporingsdienst is gehecht.
Eén met name genoemde (andere) collega die hem jarenlang bij het taxibedrijf heeft meegemaakt is weliswaar door gedaagdes opsporingsdienst gehoord, maar diens mogelijk ontlastende verklaring is ten onrechte niet overgelegd.
Ten onrechte ook is door gedaagde betekenis gehecht aan de door de werkgever (dat wil zeggen de vennoot H. Loonen) in maart 1999 tegenover gedaagdes opsporingsdienst afgelegde verklaring, zulks te meer daar H. Loonen in het kader van het geschil tussen de werkgever en gedaagde over de premieheffing een verklaring van andere strekking en inhoud heeft afgelegd.
De omvang van appellants inkomsten valt niet op een deugdelijke wijze te relateren aan de rit-gegevens die zeer fragmentarisch zijn ontleend aan het onderzoek naar de ritten-administratie van de werkgever. In dit verband is voorts van belang dat gedaagde ten onrechte niet is ingegaan op het reeds in de bezwaarfase overgelegde onderzoeksrapport van de Accountants Adviesgroep VG&S van 4 mei 2000 (opgesteld door de accountant P.H.M. Box, hierna: rapport Box) met als conclusie dat de vanwege gedaagde opgestelde vergelijking van de werkboekjes met de rittenstaten van appellant over de desbetreffende periode niet op een correcte wijze heeft plaatsgevonden en voorts dat daar waar overeenstemming tussen de werkboekjes, de rittenstaten en de salarisspecificaties mogelijk is, die er (nagenoeg) ook is.
Gegeven het systeem van bij de werkgever in te leveren werkboekjes kan niet voor zijn risico worden gebracht dat hij niet beschikt over een administratie van de door hem gewerkte uren, maar uit de door hem nog boven water gebrachte werkboekjes over nagenoeg de volledige periode van aanvang werk tot eind 1996 blijkt dat hij slechts enkele uren per week op de taxi heeft gereden.
Tot slot heeft appellant bij brief van 30 december 1994 nog - met een toelichting - gewezen op de uitspraak van de Raad van 6 november 2003, kenmerk 01/2696 CSV en 01/2697 CSV, in het geschil tussen zijn werkgever en gedaagde, waarbij de Raad is overgegaan tot vernietiging van de in dat geval aangevallen uitspraak en bestreden besluiten op grond van overwegingen die in het thans aanhangige geval evenzeer opgeld doen.