ECLI:NL:CRVB:2005:AS8485
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de werkelijke dienstbetrekking van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die een uitkering op basis van de WAO en AAW aanvroeg. Appellante stelde dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst tegen loon werkzaam was geweest bij een naaiatelier, maar de rechtbank Arnhem had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat onvoldoende bewijs was geleverd voor deze claim. De Raad heeft de zaak behandeld op 3 februari 2005, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat, mr. R.M.T. van Diepen, terwijl gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), werd vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Anedda.
De Raad heeft de argumenten van appellante en gedaagde zorgvuldig gewogen. Appellante had geen overtuigend bewijs kunnen leveren dat zij daadwerkelijk werkzaamheden had verricht bij het naaiatelier, noch dat zij daaruit inkomsten had genoten. De Raad concludeerde dat de rechtbank Arnhem terecht had geoordeeld dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat appellante vanaf 10 januari 1994 tot aan haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 29 november 1994 in een dienstbetrekking had gewerkt. De Raad wees erop dat er geen loonstrookjes, boekhoudkundige gegevens of andere bewijsstukken waren die de claim van appellante konden ondersteunen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding van appellante af. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om aan te tonen dat haar dienstbetrekking daadwerkelijk had bestaan, en dat de negatieve bewijsvoering niet voldeed aan de vereisten voor een succesvolle rechtszaak. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in zaken die betrekking hebben op arbeidsongeschiktheid en uitkeringen.