ECLI:NL:CRVB:2005:AS8313

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5883 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • O.J.D.M.L. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAZ-uitkering op ondeugdelijke medische grondslag

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAZ-uitkering van de betrokkene, die wegens hartproblemen was toegekend. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 17 december 1998 de uitkering van de betrokkene ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Dit besluit werd in hoger beroep door de rechtbank Arnhem vernietigd, waarna het Uwv in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de intrekking van de uitkering berustte op een ondeugdelijke medische grondslag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zich onvoldoende hadden gebaseerd op een volledig en zorgvuldig medisch onderzoek. De cardioloog had namelijk aanvullende informatie verstrekt over de medische toestand van de betrokkene, die niet was meegenomen in de besluitvorming van het Uwv.

De Raad heeft een deskundige, cardioloog R. van Nieuwenhuizen, benoemd om de belastbaarheid van de betrokkene te onderzoeken. Deze deskundige concludeerde dat de betrokkene op 15 december 1998 niet in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de geselecteerde functies waren verbonden. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv niet kon standhouden en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, met wijziging van gronden.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden in hoger beroep, die werden begroot op € 644,-. Tevens werd er een griffierecht van € 414,- opgelegd aan het Uwv. De Raad droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

01/5883 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
de erven van [betrokkene], wonende te Nijmegen, gedaagden.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 17 december 1998 heeft appellant de wegens hartproblemen toegekende uitkering van [betrokkene], hierna: betrokkene, ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 15 december 1998 ingetrokken, onder overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% was.
Bij besluit van 17 december 1999, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 oktober 2001, nummer AWB 00/181 WAZ, waarnaar hierbij wordt verwezen. Bij die uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en is dat besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank aanvullende beslissingen gegeven inzake vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Namens betrokkene heeft mr. N. Stommels, advocaat te Nijmegen, een verweerschrift ingediend.
Op 16 april 2004 bereikte de Raad het bericht dat betrokkene op 31 maart 2004 is overleden aan de gevolgen van darmkanker.
Desgevraagd heeft de cardioloog R. van Nieuwenhuizen onder dagtekening
13 september 2004 de Raad van verslag en advies gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 november 2004, waar namens appellant -zoals was aangekondigd- niemand is verschenen, terwijl namens gedaagden is verschenen mevrouw [A.], bijgestaan door mr. N. Stommels voornoemd.
II. MOTIVERING
In de aangevallen uitspraak, waarin appellant als verweerder is aangeduid en betrokkene als eiser, heeft de rechtbank onder meer als volgt overwogen:
“Volgens vaste jurisprudentie brengt het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met zich, dat een aan een besluit als thans in geding ten grondslag liggend medisch oordeel dient te zijn gebaseerd op een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts en in navolging van deze arts de bezwaarverzekeringsarts zich hebben gebaseerd op hetgeen is gerapporteerd door de cardioloog. In de rapportage van 22 juni 1998 geeft de verzekeringsarts weer dat er blijkens de informatie van de cardioloog sprake is van een bevredigende cardiale situatie alsmede dat er sedert de fietsproef (uitgevoerd in december 1997) gezien de anamnese het een en ander in positieve zin is veranderd. Met de ‘anamnese’ is daarbij kennelijk gedoeld op de mededelingen die eiser heeft gedaan tijdens een – naar eiser ter zitting heeft gesteld: zeer summier – telefoongesprek dat de verzekeringsarts op 28 april 1998 met hem heeft gevoerd. De rechtbank is echter gebleken dat de cardioloog voorafgaand aan het primaire besluit en herhaaldelijk nadien nadere informatie heeft ingebracht omtrent de medische toestand van eiser. Weliswaar kan de rechtbank verweerder gedeeltelijk volgen in zijn standpunt dat de cardioloog in zijn schrijven van 28 mei 1999 kennelijk andere argumenten hanteert dan het wettelijk kader ingevolge de WAO en de WAZ. Het voert de rechtbank echter te ver zulks ook aan te nemen ten aanzien van de informatie van de cardioloog dat eiser gezien zijn belemmerde validiteit net in staat moet worden geacht een normale ADL-functie te kunnen volbrengen, dat een gehele dag werken te veel is voor hem en dat een aantal met name genoemde functies duidelijk te zwaar is voor eiser. Daarmee heeft de cardioloog duidelijk een beperking (op medische gronden) aangegeven. Aangezien verweerders besluiten – zoals hiervoor vermeld – juist met name zijn gebaseerd op de gegevens van de cardioloog en niet op grond van eigen onderzoeksbevindingen, had de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank de door de cardioloog verstrekte informatie, niet zonder nader (eigen) onderzoek mogen passeren. Daarmee komt het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.”
De rechtbank heeft vervolgens het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met nadere bepalingen inzake vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Van deze uitspraak is appellant in hoger beroep gekomen op de grond dat in de besluitvorming volgens de algemeen geaccepteerde zorgvuldigheidsnormen is gehandeld. Van de zijde van de cardioloog zijn geen argumenten naar voren gebracht op basis waarvan dient te worden getwijfeld aan de juistheid van het opgestelde belastbaarheidspatroon. Indien de bezwaarverzekeringsarts derhalve opnieuw de informatie van de cardioloog bij zijn herbeoordeling zou betrekken, leidt dit niet tot een andere conclusie ten aanzien van de belastbaarheid van gedaagde. Aangezien er geen nieuwe medische argumenten door de cardioloog worden genoemd op basis waarvan getwijfeld dient te worden aan de juistheid van het onderzoek, zal het belastbaarheidspatroon gelijk blijven, aldus appellant.
De Raad heeft in de gedingstukken aanleiding gevonden voor het instellen van een nader onderzoek naar de belastbaarheid van betrokkene op de in geding zijnde datum en heeft daartoe de cardioloog R. van Nieuwenhuizen benoemd als deskundige.
In zijn rapportage van 13 september 2004 heeft deze deskundige gemotiveerd en in niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen aangegeven zich niet met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van betrokkene te kunnen verenigen en hem op 15 december 1998 niet in staat te achten tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Hij acht betrokkene ongeschikt tot hervatting van welke werkzaamheden dan ook.
Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag berust en deswege geen stand kan houden, zodat de aangevallen uitspraak -zij het met wijziging van gronden- voor bevestiging in aanmer-king komt.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
Gelet op het vorenstaande alsmede op het bepaalde in artikel 22, derde lid van de Beroepswet, stelt de Raad ten slotte vast dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van € 414,- dient te worden geheven.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Draagt appellant op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen en geoordeeld;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagden in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 414,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. O.J.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.
MH