ECLI:NL:CRVB:2005:AS8262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1029 AW en 04/2732 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van klokuren en garantie-uren van docente op gemeentelijke muziekschool

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het aantal klokuren les/taakuren en garantie-uren van een docente aan de gemeentelijke muziekschool te Roosendaal. Appellante, werkzaam sinds 1989, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen besluiten van het College van burgemeester en wethouders van Roosendaal, die haar lesuren en taakuren voor de schooljaren 2001-2002 en 2002-2003 vaststelden op 8,83 uren per week. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 13 januari 2005, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat de besluiten van gedaagde niet in strijd zijn met de Algemene arbeidsvoorwaardenregeling (AR) en dat appellante niet in haar rechtspositie is geschaad. De Raad oordeelt dat gedaagde bevoegd was om het aantal lesuren en taakuren vast te stellen, ook al was er geen overeenstemming met appellante. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Breda van 28 januari 2003 en vernietigt de uitspraak van 31 maart 2004, waarbij appellante niet-ontvankelijk was verklaard in haar beroep. De Raad concludeert dat appellante wel degelijk belang heeft bij haar beroep, omdat zij haar taak als docente wil uitoefenen. De Raad verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond en bepaalt dat de gemeente Roosendaal het griffierecht aan appellante vergoedt.

Uitspraak

03/1029 AW en 04/2732 AW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (België), appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellante is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 januari 2003, nr. 02/806 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Eveneens is namens appellante op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 31 maart 2004, nr. 03/1400 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde zijn verweerschriften ingediend en is op verzoek van de Raad een nader stuk ingezonden.
Bij uitspraak van 11 april 2003, nr. 03/1034 AW-VV, heeft de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek van appellante afgewezen om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 13 januari 2005. Aldaar is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.L.G. Arnold, L.B.P. Arninkhof en J.P.M. Backx-de Backer, allen werkzaam bij de gemeente Roosendaal.
II. MOTIVERING
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.1. Appellante is sedert 1 september 1989 werkzaam als docente [naam instrument] bij de gemeentelijke muziekschool te Roosendaal. Bij besluit van 7 november 2001 zijn voor het schooljaar 2001-2002 de klokuren les/taakuren van appellante vastgesteld op 8,83 uren per week, waarvan 6,62 lesuren en 1,91 taakuren. Het aantal zogenoemde garantie-uren is eveneens op 8,83 uren per week vastgesteld.
1.1.2. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 18 juni 2002 (hierna: besluit 1) ongegrond verklaard. Gedaagde heeft er daarbij op gewezen dat de in het bestreden besluit vermelde rechtspositionele voorschriften geen onderscheid maken tussen lesuren en taakuren en dat het aantal aan appellante toegewezen garantie-uren sinds 1995-1996 steeds 8,83 per week is geweest.
1.1.3. Bij de aangevallen uitspraak van 28 januari 2003 is het beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
1.2.1. Bij besluit van 1 november 2002 is ook voor het schooljaar 2002-2003 zowel het aantal klokuren les/taakuren als het aantal garantie-uren van appellante vastgesteld op 8,83 uren per week. Daarvan zijn 5,67 uren als lesuren toegewezen en 3,16 als taakuren.
1.2.2. Gedaagde heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit van 15 mei 2003 (hierna: besluit 2) ongegrond verklaard, daarbij rekening houdend met de onder 1.1.3. genoemde uitspraak.
1.2.3. Bij de aangevallen uitspraak van 31 maart 2004 heeft de rechtbank het beroep tegen besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard aangezien zij van oordeel was dat appellante geen procesbelang meer had.
2. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd en uit de stukken naar voren is gekomen overweegt de Raad als volgt.
2.1.1. Op grond van de Algemene arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Roosendaal stelt gedaagde regels omtrent de arbeidsduur en werktijden vast. Nadere regels voor ambtenaren als appellante zijn vastgesteld in bijlage IV, Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar behorend tot het onderwijzend personeel in de Kunstzinnige vorming (hierna AR), en bijlage Va, Afvloeiingsreglement ten behoeve van docenten, consulenten en balletbegeleiders werkzaam in de Kunstzinnige vorming.
2.1.2. Ieder cursusjaar wordt ten behoeve van de docenten het aantal wekelijkse klokuren vastgesteld. Daarbij wordt blijkens artikel 1, aanhef en onder h en i, van de AR onder klokuur les verstaan: 60 minuten les, en onder taakuur: een taakeenheid qua omvang gelijk aan een klokuur les, toegewezen voor het verrichten van bijzondere werkzaam-heden die niet behoren tot of rechtstreeks verband houden met het lesgeven.
Artikel 6 van de AR bepaalt dat aan de ambtenaar, indien hij is belast met bijzondere taken, die niet behoren tot of rechtstreeks verband houden met het lesgeven, daarvoor een zodanig aantal taakuren wordt toegewezen dat de opgedragen werkzaamheden met inachtneming van de specifieke omstandigheden redelijkerwijs in die tijd kunnen worden verricht.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de AR - zoals dat luidde ten tijde van de onderhavige gedingen -, komen uiterlijk in de tiende week van een cursusjaar burgemeester en wethouders met de ambtenaar schriftelijk overeen met welk (gemiddeld) aantal klokuren les of taakuren de ambtenaar dat schooljaar zal worden belast.
2.1.3. Ten tijde van de onderhavige bestreden besluiten was voorts een garantieregeling van kracht. Deze regeling vindt toepassing indien bij ongewijzigd beleid van de instelling een autonome vermindering van het aantal inschrijvingen plaatsvindt voor de discipline waarin de ambtenaar werkzaam is die leidt tot vermindering van het aantal klokuren. Onder een klokuur wordt, op grond van het Reglement garantie, een klokuur les of een taakuur verstaan. In het geval van vermindering van het aantal klokuren les of taakuren kan de betrokken ambtenaar aanspraak maken op een garantie uitgedrukt in een aantal wekelijkse klokuren.
2.2. Besluit 1, geding 03/1029 AW.
2.2.1. De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of de bij besluit 1 gehand-haafde vaststelling van het aantal lesuren en taakuren voor het cursusjaar 2001-2002 jegens appellante in rechte stand kan houden.
2.2.2. Namens appellante is aangevoerd dat het primaire besluit, dat is ondertekend door de directeur van de sector Cultuur en Maatschappij, onbevoegd is genomen, nu dit niet krachtens mandaat is gebeurd. De Raad stelt vast dat, voorzover sprake is van een bevoegdheidsgebrek, het bestreden besluit in ieder geval wel door gedaagde is genomen en ondertekend. Een eventueel aan het primaire besluit klevend gebrek acht de Raad daarmee naar vaste jurisprudentie (CRvB 10 oktober 2002, LJN AE8966 TAR 2003,39) afdoende gerepareerd.
2.2.3. Inhoudelijk is namens appellante aangevoerd dat gedaagde, gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de AR, niet bevoegd was eenzijdig het aantal lesuren vast te stellen, aangezien hij met appellante hierover geen overeenstemming had bereikt. Appellantes bezwaren zijn met name gericht tegen de omstandigheid dat zij minder lesuren heeft gekregen, hoewel zij hetzelfde aantal klokuren heeft behouden. Zij meent dat zij op grond van haar anciënniteit bij de verdeling van lesuren voorrang had op haar collega P en dat haar daarom geen taakuren, maar uitsluitend lesuren hadden mogen worden toegewezen. Gedaagde had bij de vaststelling dan ook niet van de wensen van de (ouders van de) leerlingen mogen uitgaan.
Tevens vreest appellante dat zij, doordat zij minder lesuren krijgt toegewezen, uiteindelijk in een afvloeiingssituatie terechtkomt. Ter zitting heeft appellante nogmaals benadrukt dat het haar vooral om het aantal daadwerkelijke lesuren is te doen en dat zij de haar toegekende uren wil invullen met lesgeven.
2.2.4. Gedaagde is van mening dat hij, nu appellante en hij niet tot overeenstemming konden komen, wel bevoegd was om het aantal lesuren en taakuren vast te stellen. Het oorspronkelijke uitgangspunt daarbij was om appellante overeenkomstig haar garantie-uren lesuren toe te delen en leerlingen van collega P aan haar toe te wijzen. Op dit laatste werd echter negatief door de (ouders van) leerlingen gereageerd. Gelet op de teruggang in het aantal leerlingen [naam instrument] en de concurrentiepositie van de school, mocht gedaagde zijns inziens in het belang van het voortbestaan van de muziekschool, rekening houden met de wensen van (de ouders van) de leerlingen met betrekking tot hun leraar. Appellantes rechtspositie is, naar gedaagde stelt, niet in gevaar gekomen. Aangezien het aantal garantie-uren gelijk is gebleven aan het aantal toegekende klokuren, doet de situatie als bedoeld in de afvloeiingsregeling zich niet voor zodat appellante niet in haar belang is geschaad.
2.2.5. Naar het oordeel van de Raad gaat appellantes stelling dat gedaagde op grond van het bepaalde in artikel 9 van de AR niet eenzijdig tot vaststelling van de lesuren en taakuren over had mogen gaan, niet op. Weliswaar spreekt dat artikel van het overeenkomen van het aantal uren, maar het is toch gedaagde die op grond van de Algemene arbeidsvoorwaardenregeling de regels omtrent de arbeidsduur en werktijd vaststelt en die op grond van de AR het aantal taakuren toewijst. Indien gedaagde en de ambtenaar niet tot overeenstemming kunnen komen, zal gedaagde, na goed overleg, tot het vaststellen van lesuren en taakuren moeten overgaan.
2.2.6. De Raad is voorts van oordeel dat gedaagde bij de vaststelling van het aantal lesuren en taakuren niet uitsluitend anciënniteit als uitgangpunt hoefde te hanteren. Hoewel de brief waarin wordt aangekondigd dat appellante lessen van collega P over zou nemen, enigszins suggestief genoemd kan worden, mocht gedaagde, gelet op de inhoud van de reacties op die brief - er was veelal sprake van situaties waarin de betrokkenen al een aantal jaren les bij P volgden - en in het belang van de muziekschool rekening houden met wensen van (de ouders van) de leerlingen.
2.2.7. De Raad heeft tot slot vastgesteld dat appellante doordat haar minder lesuren zijn toegewezen overigens niet is aangetast in haar rechtspositie. Voor het bepalen van de volgorde van eventuele afvloeiing zijn blijkens de artikelen 3 en 4 van het Afvloeiings-reglement niet het aantal lesuren maar het aantal klokuren les en/of taakuren en het aantal dienstjaren bepalend. Het bestreden besluit heeft geen wijziging gebracht in het totaal aantal toegekende klokuren en dienstjaren.
2.2.8. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen en de in 1.1.3. genoemde aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Besluit 2, geding 04/2732 AW.
2.3.1. Bij de onder 1.2.3. genoemde aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep wegens het ontbreken van procesbelang. Dit belang onbrak volgens de rechtbank, omdat appellante het beroep pas had ingesteld aan het eind van het schooljaar 2002/2003 en dit schooljaar inmiddels was afgelopen zodat gedaagde niet meer kon bewerkstelligen dat appellante over het schooljaar 2002/2003 alsnog 8,83 uren per week les kon geven. Voorts heeft het toedelen van garantie-uren geen gevolgen gehad voor de rechtspositie van appellante.
2.3.2. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante wel belang heeft bij haar beroep. Appellante wenst immers haar taak als docente [naam instrument] uit te oefenen door fluitlessen te geven. Bij besluit 2 zijn haar minder lesuren toebedeeld. Tegen die vaststelling is appellantes beroep gericht. De enkele omstandigheid dat het beroep eerst aan het einde van het schooljaar is ingesteld doet daaraan niet af, temeer nu gedaagde eerst op 15 mei 2003 heeft beslist op het in november 2002 tijdig ingediende bezwaar-schrift.
2.3.3. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak van 31 maart 2004 niet in stand kan blijven en moet worden vernietigd. De Raad heeft zich vervolgens beraden op de vraag of na vernietiging van de aangevallen uitspraak de zaak naar de rechtbank moet worden terugverwezen. In aanmerking nemend dat de zaak naar het oordeel van de Raad geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, beantwoordt de Raad die vraag ontkennend.
2.3.4. Evenals in geding 03/1029 AW zal de Raad thans de vraag moeten beantwoorden of de bij besluit 2 gehandhaafde vaststelling van het aantal lesuren en taakuren voor het cursusjaar 2002-2003 jegens appellante in rechte stand kan houden.
2.3.5. Appellante heeft tegen besluit 2 dezelfde bezwaren aangevoerd als tegen besluit 1.
Gedaagde is in zijn besluitvorming niet afgeweken van de lijn die hij in besluit 1 heeft gehanteerd. De Raad volstaat dan ook met verwijzing naar hetgeen hij hiervoor onder 2.2.5. tot en met 2.2.7. heeft overwogen. Het beroep van appellante dient ongegrond te worden verklaard.
2.4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak van 28 januari 2003, nr. 02/806 AW;
Vernietigt de aangevallen uitspraak van 31 maart 2004, nr. 03/1400 AW;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
Bepaalt dat de gemeente Roosendaal aan appellante het door haar betaalde griffierecht in hoger beroep van in totaal € 205,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.
HD
31.01