ECLI:NL:CRVB:2005:AS7618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1547 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • J. Th. Wolleswinkel
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vermindering van uitkering na weigering van aangeboden functie op basis van de Uitkeringsregeling 1966

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de vermindering van de uitkering van appellant, die na zijn ontslag als ambtenaar een uitkering ontving op basis van de Uitkeringsregeling 1966. Appellant had per 16 september 1998 ontslag gekregen bij de Rijksverkeersinspectie en ontving sindsdien een uitkering. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedaagde, heeft appellant een functie aangeboden als administratief medewerker bij Dr. Schroeder van der Kolk Bedrijven, welke appellant heeft geweigerd. Gedaagde heeft daarop besloten de uitkering van appellant te verminderen op grond van artikel 11, aanhef en onder a, van de Uitkeringsregeling 1966, omdat appellant de aangeboden functie niet had aanvaard.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het besluit van gedaagde ongegrond had verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de aangeboden functie niet passend was, omdat hij niet de juiste opleiding had voor de functie van systeembeheerder, die hij dacht dat hem was aangeboden. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de aangeboden functie van administratief medewerker wel degelijk passend was en dat appellant niet had aangetoond dat de functie niet aanvaardbaar was in het licht van zijn persoonlijke omstandigheden.

De Raad concludeert dat gedaagde op goede gronden heeft aangenomen dat appellant de verplichting om de aangeboden functie te aanvaarden niet is nagekomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan op 17 februari 2005.

Uitspraak

03/1547 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij (aanvullend) beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 december 2002, nr. AWB 01/55 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 januari 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Cantarella, advocaat te ’s-Gravenhage. Gedaagde heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde, feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellant is per 16 september 1998 ontslag verleend uit zijn betrekking als ambtenaar in tijdelijke dienst bij de Rijksverkeersinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Vervolgens is per diezelfde datum door gedaagde aan appellant een uitkering toegekend op grond van de Uitkeringsregeling 1966 (hierna: de UR).
1.2. Nadat gedaagde uit opgaven van het ABP-USZO en Arbeidsvoorziening Haaglanden had kennisgenomen van het feit dat appellant geweigerd had een hem aangeboden zogenoemde Instroom/Doorstroom (I/D)-baan te accepteren, heeft gedaagde een onderzoek ingesteld en bij besluiten van 26 september 2000 aan appellant meegedeeld dat de uitkering met toepassing van artikel 11, aanhef en onder a, van de UR wordt verminderd met een bedrag van f. 575,98 met ingang van 1 november 2000 tot 16 maart 2001 en met een bedrag van f. 324,87 met ingang van 16 maart 2001.
1.3. Bij het bestreden besluit van 24 november 2000 heeft gedaagde het bezwaar tegen die besluiten ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 24 november 2000 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard, onder overweging - kort samengevat - dat aan appellant bij Dr. Schroeder van der Kolk Bedrijven te ’s-Gravenhage de functie van administratief medewerker is aangeboden. De rechtbank achtte geen grond aanwezig voor het oordeel dat gedaagde die functie redelijkerwijs niet aan appellant kon opdragen, zodat gedaagde, toen appellant weigerde het functie-aanbod te aanvaarden, op grond van artikel 11, aanhef en onder a, van de UR, gehouden was te besluiten tot vermindering van de aan appellant toegekende uitkering.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn bij de rechtbank betrokken stelling gehandhaafd, dat de werkelijk aangeboden functie inhield dat hij als systeembeheerder te werk zou worden gesteld, ofschoon hij voor die functie niet de juiste opleiding heeft genoten. Van een (verwijtbaar) prijsgeven van inkomsten als bedoeld in artikel 11, aanhef en onder a, van de UR kan onder die omstandigheden geen sprake zijn, omdat er geen arbeidsaanbod is gedaan dat in verband met appellants persoonlijkheid en omstandigheden passend was te achten.
4. Naar aanleiding van hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. In artikel 11, aanhef en onder a, van de UR is bepaald dat indien de betrokkene een hem aangeboden ambt of betrekking, welke hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, weigert te aanvaarden, de uitkering wordt verminderd met het bedrag, waarmee de uitkering vermeerderd met de verzuimde dan wel met de prijsgegeven of verloren gegane inkomsten de bezoldiging zou hebben overschreden.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant ten tijde hier in geding bij het kringloopbedrijf Dr. Schroeder van der Kolk gesprekken heeft gevoerd over een aan hem aangeboden I/D-functie, alsmede dat appellant uiteindelijk dat functieaanbod niet heeft geaccepteerd.
Voor de door appellant betrokken stelling, dat het daarbij is gegaan om een functie van systeembeheerder heeft de Raad in de gedingstukken, evenmin als de rechtbank, enige steun kunnen vinden. Hetgeen appellant in hoger beroep dienaangaande heeft aangevoerd heeft de Raad daarom bij gebrek aan bewijs niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat op basis van de gedingstukken moet worden aangenomen dat aan appellant bij het kringloopbedrijf de functie van administratief medewerker is aangeboden.
4.3. Namens appellant is in hoger beroep niet betwist dat hij voldeed aan de eisen die blijkens de door gedaagde in geding gebrachte functie-informatie aan de aangeboden functie van administratief medewerker werden gesteld. Daarvan uitgaande en in aanmerking genomen dat aanvaarding van de aangeboden functie geen negatieve gevolgen zou hebben voor appellants inkomenspositie, is de Raad van oordeel dat sprake was van een voldoende concreet aanbod van een functie die appellant in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijze kon worden opgedragen.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat gedaagde op goede gronden heeft aangenomen dat appellant de in artikel 11, aanhef en onder a, van de UR neergelegde verplichting niet is nagekomen. Gedaagde was derhalve gehouden toepassing te geven aan dit voorschrift.
6. Gezien het bovenstaande concludeert de Raad dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten moet worden bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van Algemene wet bestuursrecht inzake de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J. Th. Wolleswinkel en mr. D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
7.02