ECLI:NL:CRVB:2005:AS6779
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- P.J. Stolk
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, die sinds februari 1996 als agrarisch medewerker werkte, diende op 12 februari 1999 een aanvraag in voor een WAO-uitkering na een ongeval op 4 mei 1998. De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verklaarde het bezwaar van appellant tegen de weigering van de uitkering ongegrond. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 22 november 2002.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de medische en arbeidskundige beoordelingen van de appellant onderzocht. Diverse rapporten van behandelende artsen werden in de bezwaarfase ingediend, maar de Raad concludeerde dat de inschatting van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv juist was. De Raad oordeelde dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk, ondanks zijn klachten. De Raad merkte op dat de lange termijn voor het nemen van het primaire besluit in strijd was met de wettelijke beslistermijnen, maar dat dit niet leidde tot een gegrondverklaring van het bezwaar.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak voor zover deze betrekking had op de termijnoverschrijding, verklaarde het beroep tegen het besluit op bezwaar van 7 mei 2001 in zoverre gegrond en bevestigde de uitspraak voor het overige. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellant, zowel in beroep als in hoger beroep, en tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door het Uwv en de noodzaak om tijdig te beslissen op aanvragen voor uitkeringen.