ECLI:NL:CRVB:2005:AS6770
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- P.J. Stolk
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAZ-uitkering na TIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WAZ-uitkering heeft aangevraagd na een TIA in 1996. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een WAZ-uitkering te weigeren. De Raad oordeelt dat de eerdere besluiten onvoldoende gemotiveerd zijn, met name ten aanzien van de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies. De Raad stelt vast dat voor twee van de vier functies niet voldoende is aangetoond dat appellant deze kan vervullen, wat leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit een deugdelijke arbeidskundige grondslag ontbeert.
De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische beperkingen van appellant, zoals vastgesteld door zijn behandelend artsen. Appellant heeft tijdens de zitting zijn standpunt toegelicht en benadrukt dat hij in een slechte lichamelijke conditie verkeert, wat zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten verder beperkt. De Raad concludeert dat de eerdere uitspraken van de rechtbank en het Uwv niet in lijn zijn met de medische bevindingen en dat er een nieuw besluit op bezwaar moet worden genomen.
De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, en oordeelt dat appellant recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten. Tevens wordt het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de in deze uitspraak geformuleerde overwegingen.