ECLI:NL:CRVB:2005:AS6580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6057 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hernieuwd verzoek om bevordering tot kolonel zonder nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een majoor bij de Koninklijke landmacht, tegen de Staatssecretaris van Defensie. Appellant heeft herhaaldelijk verzocht om bevordering tot kolonel, maar zijn verzoeken zijn afgewezen op basis van eerdere besluiten. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder het bestreden besluit vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt nu deze uitspraak. De Raad stelt vast dat appellant geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden heeft aangevoerd die een herbeoordeling van zijn verzoeken rechtvaardigen. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de functie van appellant op het niveau van majoor is gewaardeerd en dat er geen aanleiding is voor een hernieuwd waarderingsonderzoek. De Raad concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

03/6057 MAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 oktober 2003, nr. AWB 02/3507 MAWKLA, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 januari 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.E.P. van Zandbergen, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, majoor bij de Koninklijke landmacht, vervulde sedert 1 november 1996 de functie van [naam functie] tevens [naam functie 2]. Per 1 februari 1997 is hem eervol ontslag verleend wegens het bereiken van de 55-jarige leeftijd.
1.2. Bij brief van 21 december 1998, respectievelijk bij brief van 10 december 1999 heeft appellant gedaagde verzocht om (hem voor te dragen voor) bevordering tot kolonel, respectievelijk tot luitenant-kolonel, per 1 november 1996. Deze verzoeken zijn afgewezen bij besluiten van 29 juni 1999 en 22 maart 2000. De door appellant tegen deze besluiten gemaakte bezwaren zijn bij het bestreden besluit van 12 augustus 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, de bezwaren alsnog ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht.
2. In hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
2.1. Bij uitspraak van 19 september 2002, nrs. 98/7270 MAW en 02/2186 MAW, heeft de Raad geoordeeld over de weigering om appellant, op grond van een waardering van de (oude) functie die hij per 14 mei 1993 vervulde, met ingang van laatstgenoemde datum tot luitenant-kolonel te bevorderen. In die zaak dient gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen welke, naar ter zitting is gesteld, op korte termijn is te verwachten.
2.2. Thans is uitsluitend aan de orde of appellant, vanwege het (gewijzigde) samenstel van werkzaamheden dat hij sedert
1 november 1996 vervulde, voor bevordering vanaf die datum in aanmerking kwam. Daarvoor is beslissend of aan de nieuwe functie een hogere rang moet worden verbonden dan de rang van majoor.
2.3. De nieuwe functie is op 23 december 1996 gewaardeerd op het niveau van majoor. Deze beslissing is aan appellant bekendgemaakt bij intern memorandum van 16 januari 1997. Aansluitend bij hetgeen de Raad reeds heeft overwogen in rechtsoverweging 1.5. van de uitspraak van 19 september 2002, moet de beslissing van 23 december 1996 worden aangemerkt als een besluit en heeft appellant daartegen geen rechtsmiddelen aangewend. Daarmee is in rechte komen vast te staan dat aan de functie de rang van majoor is verbonden en dat voor de gewenste bevordering per 1 november 1996 geen plaats is.
2.4. Het vorenstaande betekent dat de inleidende verzoeken van 21 december 1998 en 10 december 1999 het karakter dragen van verzoeken om terug te komen van het in rechte vaststaande besluit van 23 december 1996. Gedaagde heeft deze verzoeken afgewezen op grond van de overweging dat aan de functie reeds de rang van majoor is verbonden en dat voor een hernieuwd waarderingsonderzoek geen aanleiding bestaat. Aldus heeft gedaagde voor de motivering van zijn beslissing volstaan met te verwijzen naar zijn eerdere besluit. Daarmee heeft gedaagde (overeenkomstige) toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gedaagde was daartoe bevoegd, nu appellant bij zijn verzoeken geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden heeft aangevoerd zoals in artikel 4:6, eerste lid, bedoeld. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
2.5. Het hoger beroep is dus ongegrond. De aangevallen uitspraak komt in aanmerking om te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.