ECLI:NL:CRVB:2005:AS6577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2511 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiebeschrijvingen en rechtsgevolgen van vernietigd besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de rechtbank een eerder besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten heeft vernietigd. Appellant, die van 1986 tot 1988 fulltime en daarna parttime functies vervulde, was het niet eens met de functiebeschrijvingen die door gedaagde waren vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet de juiste regeling had toegepast. De Raad oordeelde dat de beschrijving van de functie van medewerker [onderdeel 1] niet volledig was, omdat belangrijke werkzaamheden niet waren opgenomen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en gedaagde opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de Raad. Tevens is gedaagde veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een volledige toetsing van functiebeschrijvingen en de rechtsgevolgen van besluiten in het bestuursrecht.

Uitspraak

03/2511 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen (een deel van) de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 april 2003, nr. 02/544 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 januari 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. P. Reitsma, advocaat te Harderwijk, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Vooren en
G. van Meulen, beiden werkzaam bij de gemeente Putten.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Gedaagde heeft bij brief van 15 mei 2000 aan appellant medegedeeld te hebben besloten alsnog de formele procedure functiewaardering te volgen betreffende de door appellant van 1986 tot 1988 fulltime vervulde functie van medewerker [onderdeel 1] en de door hem vanaf 1988 parttime vervulde functies van medewerker [onderdeel 2] en medewerker [onderdeel 3].
1.2. Bij primair besluit van 20 september 2001 zijn de beschrijvingen van de functies vastgesteld. Na bezwaar zijn de functiebeschrijvingen gehandhaafd bij het thans bestreden besluit 22 februari 2002.
2. Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard omdat niet de juiste regeling was toegepast. Het bestreden besluit is daarom vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zijn geheel in stand gelaten. De rechtbank was van oordeel dat haar slechts een terughoudende toets toekwam en beant- woordde de vraag of de vaststelling van de beschrijvingen op onvoldoende gronden berust, ontkennend.
3. Appellant heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld voorzover is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3.1. Namens appellant is in de eerste plaats gesteld dat de rechtbank - en voordien gedaagde in het voetspoor van de bezwarenadviescommissie - een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd bij de toetsing - en gedaagde bij zijn heroverweging - van het besluit tot (handhaving van de) vaststelling van de functiebeschrijvingen. Het gaat zijns inziens om toetsing van feiten en niet om toetsing van het uitoefenen van een discretionaire bevoegdheid of het geven van een waardering. Ingevolge de rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld CRvB 1 juli 1999, TAR 1999, 125, dient de rechter de feiten, de weergave van de werkzaamheden, volledig te toetsen.
3.2. Met betrekking tot de beschrijving van de functie van medewerker [onderdeel 1] is appellant van mening dat daarin ten onrechte ontbreekt een weergave van de werkzaamheden betreffende de actualisering van het woningbestand en de rol die appellant heeft vervuld bij de organisatie van de Woningendag 1986.
3.3. Met betrekking tot de functies van medewerker [onderdeel 2] en medewerker [onderdeel 3] zijn grieven geuit betreffende het voor die functies vereiste opleidingsniveau.
4. Namens gedaagde is ter zitting betoogd dat de heroverweging in bezwaar een volledige is geweest en dat van een terughoudende benadering geen sprake is geweest. Met betrekking tot de door appellant bedoelde werkzaamheden in de functie van medewerker [onderdeel 1] is in essentie betoogd dat die werkzaamheden geen structureel karakter hadden. Over het (niet) vermelden van het vereiste opleidingsniveau voor de andere functies is naar voren gebracht dat dit slechts kan worden beschouwd als indicatief voor de waardering.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Hij onderschrijft het standpunt van appellant, dat de rechter een besluit betreffende de beschrijving van een functie volledig moet toetsen op houdbaarheid in rechte, zoals aangegeven in de genoemde uitspraak van de Raad.
5.2.1. Uit de gedingstukken, waarvan in het bijzonder de notitie van het toenmalige afdelingshoofd Liefting van 21 augustus 1986 aan de gemeentesecretaris, blijkt dat de door appellant in de functie van medewerker [onderdeel 1] verrichte werkzaamheden betreffende de actualisering van het woningbestand een substantiële en structurele taak was. Deze werkzaamheden behoren daarom te worden weergegeven in de functiebeschrijving. Nu dit door gedaagde niet is gedaan, kan het bestreden besluit in zoverre niet in stand blijven.
5.2.2. Appellant heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat ook zijn bijdrage aan de organisatie van de Woningdag 1986 behoort te worden vermeld onder de werkzaamheden van de functie van medewerker Belastingdienst. Niet is gebleken dat die dag een aangelegenheid is die duidelijk past in de taak van het betrokken dienstonderdeel. Nu er voorheen (en ook nadien) geen sprake was van een jaarlijks terugkerend evenement, kan van een structurele taak niet worden gesproken. In zoverre treft het hoger beroep geen doel.
5.2.3. Volgens vaste rechtspraak (verwezen wordt naar de onder 3.1. vermelde uitspraak) is niet voor bezwaar en beroep vatbaar het in een functiebeschrijving of een daarvan, zoals in het onderhavige geval, deeluitmakend chefsformulier weergegeven opleidingsniveau. Daaraan komt in het algemeen - en ook in dit geval - niet meer dan indicatieve betekenis toe. De grieven betreffende de beschrijving van de functies van medewerker [onderdeel 2] en medewerker [onderdeel 3] treffen dus geen doel.
6. De Raad komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voorzover zij is aangevochten. Gedaagde zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
7. Op grond van het vorenstaande acht de Raad termen aanwezig om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Vernietigt het bestreden besluit voorzover daarbij de functiebeschrijving van medewerker [onderdeel 1] ongewijzigd is gehandhaafd;
Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Putten;
Bepaalt dat de gemeente Putten aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 175,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.