de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 27 maart 2003, kenmerk 02/177, tussen partijen gewezen uitspraak.
Namens gedaagde heeft mr. J.F.C. Schuurmans, werkzaam bij Arenthals Grant Thornton, te Rotterdam, een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Bij brief van 6 januari 2004 (met bijlagen) is van de kant van appellant op het verweerschrift gereageerd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 november 2004. Partijen – appellant na schriftelijk bericht vooraf – zijn bij die gelegenheid niet verschenen.
Gedaagde exploiteert een bakkersbedrijf en is als werkgever aangesloten bij appellant onder nr. [nummer].
Na inzending door gedaagde van de jaarloonopgaven over 2000 is appellant bij de eindafrekening over dat jaar gebleken dat het totaal van de premielonen meer dan 5% afwijkt van het totaal van de premielonen van de aan gedaagde gezonden voorschotnota, terwijl tevens het drempelbedrag is overschreden.
Gedaagde heeft geen (tijdige) melding gedaan van de loonsomwijziging. Appellant heeft hieraan de conclusie verbonden dat gedaagde zijn mededelingsverplichting als neer-gelegd in artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit, ministeriële regeling van 28 december 1987, Stcrt. 1987, 252, zoals deze regeling ten tijde hier van belang gold, niet is nagekomen.
In verband daarmee heeft appellant zich bij besluit van 1 oktober 2001 op het standpunt gesteld dat sprake is van een verzuim en een eerste overtreding. Met inachtneming van de geldende regelingen inzake boeteoplegging heeft appellant bij besluit van 2 oktober 2002 een boete opgelegd van f. 518,--. Het bezwaar van gedaagde tegen de verzuimregistratie en de boete is bij het bestreden besluit van 10 december 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van gedaagde gegrond verklaard. Zij heeft hiertoe onder meer overwogen dat in voldoende mate vast staat dat reeds in 1999 een herstructurering heeft plaatsgevonden, waarbij in dat jaar drie vennootschappen onder firma zijn opgericht. De rechtbank heeft op basis hiervan geoordeeld dat appellant het aantal werknemers in dienstverband bij gedaagde onjuist heeft vastgesteld.
De rechtbank heeft het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd onder bepaling dat appellant een nieuw besluit dient te nemen en dat appellant het griffierecht aan gedaagde vergoedt, alsmede een veroordeling van appellant in de proceskosten van gedaagde.
De Raad overweegt als volgt.
Het moge dan zo zijn dat gedaagde voornemens was haar personeel over te hevelen naar de in 1999 opgerichte vennootschappen onder firma, niet gebleken is evenwel dat dit feitelijk ook heeft plaatsgevonden. Gedaagde heeft in haar loonopgave 2000 aan appellant het voltallige personeel van de onderneming verantwoord. Met appellant moet de Raad dan concluderen dat gedaagde meer dan 5% heeft verloond dan de voorschotnota aangaf.
Bovendien blijkt uit de gedingstukken dat met vertegenwoordigers van gedaagde is besproken dat er voor de drie vennootschappen met ingang van 1 januari 2001 nieuwe aansluitingsnummers zouden worden gerealiseerd. In overeenstemming hiermee zijn aan de drie vennootschappen polissen uitgereikt met als ingangsdatum 1 januari 2001. Tegen de ingangsdatum van deze polissen is geen bezwaar gemaakt, zodat deze in rechte is komen vast te staan.
Dit brengt mee dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. H.G. Lubberdink als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2005.