ECLI:NL:CRVB:2005:AS5674
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsgeschiktheid van appellant als conciërge na medische klachten
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van appellant, die als conciërge werkzaam was en wegens polsklachten uitviel. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had geweigerd appellant per einde wachttijd in aanmerking te brengen voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat hij arbeidsgeschikt werd geacht voor zijn eigen werk als conciërge. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld.
De Raad constateerde dat de bezwaren van appellant in hoger beroep voornamelijk herhalingen waren van eerder aangevoerde gronden. Er werden geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht die de eerdere oordelen konden ondermijnen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de verzekeringsarts de relevante medische informatie had betrokken bij het opstellen van het belastbaarheidspatroon. De rechtbank had ook de informatie van verschillende behandelend artsen in overweging genomen, wat leidde tot de conclusie dat appellant in staat was zijn maatmanfunctie als conciërge te vervullen.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen op de relevante datum, 29 mei 2000. De beschikbare gegevens gaven voldoende steun voor de conclusie dat appellant, ondanks zijn medische klachten, arbeidsgeschikt was voor zijn functie. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het beroep van appellant werd ongegrond verklaard.