ECLI:NL:CRVB:2005:AS5252
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De herziening vond plaats op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op 45-55%. De rechtbank Roermond had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 december 2004, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. J.A. Moor.
De Raad heeft de rapportages van de verzekeringsarts T.P.M. Grubben en de arbeidsdeskundige P. Hupperetz als voldoende en adequaat beoordeeld. De verzekeringsarts heeft een belastbaarheidspatroon opgesteld na eigen onderzoek en het bestuderen van medische informatie van de behandelend orthopedisch chirurg. De arbeidsdeskundige heeft functies aangeduid die appellant zou kunnen vervullen, wat leidde tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts C.H.W. Heeskens-Reijnen heeft het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven.
De Raad concludeert dat de medische grondslag van het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en dat er geen medische stukken zijn overgelegd die de juistheid van het belastbaarheidspatroon in twijfel trekken. De Raad bevestigt dat gedaagde voldoende functies heeft voorgehouden die binnen de belastbaarheid van appellant vallen. Gezien deze overwegingen kan het hoger beroep niet slagen en wordt de eerdere uitspraak bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.