ECLI:NL:CRVB:2005:AS4903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/ 4662 WAOCON
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
  • F.J.P. Pennings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid geselecteerde functies in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het bestreden besluit, genomen op 22 september 2000, verklaarde het bezwaar van appellant tegen de toekenning van een WAO-uitkering ongegrond. De Centrale Raad van Beroep behandelt de vraag of de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn, rekening houdend met zijn beperkingen per 16 juli 1999, de datum in geding.

De Raad constateert dat appellant beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van deze beperkingen geschikt werd geacht voor de door de arbeidsdeskundige K.C. Piëst geselecteerde functies. De Raad heeft de medische informatie, waaronder een psychiatrische expertise van dr. H.N. Sno, in overweging genomen. Deze expertise wijst op een posttraumatische stressstoornis die gedeeltelijk in remissie is, maar de Raad concludeert dat er geen specifieke klachten of bijwerkingen zijn die het uitoefenen van de functies in de weg staan.

De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard, maar komt tot de conclusie dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet houdbaar is. De functie van statistisch analyst, die na de datum in geding is geactualiseerd, mag niet aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Dit leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak. De Raad bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 978,82 bedragen.

Uitspraak

02/ 4662 WAOCON
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 2 augustus 2002, nummer
AWB 00/8896 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 december 2004, waar appellant niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. D. Veugen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 8 november 1999 heeft gedaagde met ingang van 16 juli 1999 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
15 tot 25%.
Bij besluit van 22 september 2000, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant per einde wachttijd, op 16 juli 1999, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige K.C. Piëst geselecteerde functies.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank, die het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard, in rechte stand kan houden.
De feiten die in de rubrieken 2 en 3 van de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
Voor wat betreft de medische kant van de schatting voegt de Raad daaraan toe dat de gemachtigde van appellant in hoger beroep nog een psychiatrische expertise heeft laten verrichten door de psychiater dr. H.N. Sno. Nog daargelaten de vraag in hoeverre deze psychiater zich in zijn rapportage heeft gericht op de in geding zijnde datum, komt hieruit -zoals overwegend ook uit de overige voorhanden medische informatie- een beeld naar voren van een posttraumatische stressstoornis die gedeeltelijk in remissie is, en overige problematiek die nauw samenhangt met een tussen appellant en zijn (voormalig) werkgever slepend arbeidsconflict.
De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak met name gericht op het rapport van de psychiater Oskam, die in zijn rapport van 23 mei 2000 en aanvullende rapportage van 13 juli 2001 heeft aangegeven dat er rond de datum in geding geen sprake meer was van een psychiatrische stoornis in engere zin en er derhalve op dat moment geen sprake was van ziekte of gebrek. De Raad sluit zich bij dat oordeel aan, overwegende dat aan de overige rapportages, van de psychiaters
B.H.M.J. Sonnenschein, R.W. Jessurun, T. Balla, en ook die van de psychiater Sno, geen overtuigende argumenten kunnen worden ontleend om met betrekking tot de datum in geding om tot een andere conclusie te komen.
Voor wat betreft de in hoger beroep herhaalde grief dat appellants medicijngebruik aan het uitoefenen van de voorgehouden functies -voor zover daarin moet worden autogereden- in de weg staat, is de Raad niet gebleken dat appellant specifieke klachten heeft of bijwerkingen ondervindt als gevolg van de door hem gebruikte medicijnen en/of de dosering ervan, zodat hij deze grief enkel heeft doen steunen op algemene in de bijsluiter en de literatuur gegeven opmerkingen en waarschuwingen. In verband hiermede onderschrijft de Raad, evenals de rechtbank, het nader rapport van de psychiater Oskam van 8 maart 2002, waarin het medicijngebruik van appellant nader is toegelicht en is aangegeven dat bij het onderzoek op 8 mei 2000 geen bijwerkingen zijn gemeld of waargenomen.
Naar aanleiding van appellants kanttekeningen bij de betrouwbaarheid van de salarisgegevens van de functie vertegen- woordiger met de Fb-code 4611 in het door gedaagde gehanteerde functie-informatiesysteem (FIS) merkt de Raad op dat naar vaste rechtspraak, onder meer gepubliceerd in AB 2001/305, in beginsel van de juistheid van de aan het FIS ontleende gegevens dient te worden uitgegaan. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken in die gevallen waarin door een betrokkene de juistheid van die FIS-gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd wordt bestreden of indien de rechter zelf aan de juistheid van die gegevens twijfelt.
Nu appellant heeft volstaan met het inbrengen van algemene informatie betreffende de genoemde functie en de Raad in het onderhavige geval ook overigens geen reden ziet voor twijfel aan de juistheid van de aan het FIS ontleende gegevens, ziet de Raad geen aanleiding van het uitvoeringsorgaan te verlangen door overlegging van de betreffende gegevens (met name de FIS-enquêtegegevens) de verificatie daarvan mogelijk te maken.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit merkt de Raad voorts op dat de op de arbeidsmogelijkhedenlijst van 18 augustus 1999 voorkomende functie statistisch analyst met de Fb-code 0852, een actualiseringsdatum kent die is gelegen ná de datum in geding, zodat die functie in deze vorm niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen worden gelegd. Het wegvallen van deze functie betekent dat de voorliggende schatting geen stand kan houden, zodat het bestreden besluit en daarmee de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komen.
Ter voorlichting van appellant merkt de Raad nog op dat dit oordeel op zich nog niet meebrengt dat hij per de in geding zijnde datum recht kan doen gelden op een hogere uitkering, maar enkel dat gedaagde hierover -met inachtneming van deze uitspraak- nog een nader besluit dient te nemen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,- in hoger beroep, alsmede € 12,82 aan reiskosten in beroep, in totaal € 978,82.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant, in eerste aanleg en in hoger beroep, tot een bedrag groot € 978,82, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant de betaalde griffierechten van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. F.J.P. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.