ECLI:NL:CRVB:2005:AS4770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4077 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • K. Zeilemaker
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bij indienen beroepschrift en de toepassing van artikel 6:11 Awb

In deze zaak heeft appellant, wonende in Spanje, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 juli 2003, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het beroep was begonnen op 27 november 2001 en eindigde op 7 januari 2002. Appellant had zijn beroepschrift te laat ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring. Appellant stelde dat de termijnoverschrijding te wijten was aan mislukte pogingen om het beroepschrift vanuit Marokko per fax naar de rechtbank te verzenden. Hij meende dat hij alle redelijke voorzorgsmaatregelen had getroffen in verband met zijn tijdelijke verblijf in Marokko.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 november 2004, waarbij appellant in persoon verscheen en de Minister van Algemene Zaken werd vertegenwoordigd door mr. S. van Waegeningh. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat de keuzes die appellant had gemaakt, voor zijn eigen rekening kwamen en dat hij niet had aangetoond dat de rechtbank niet bereikbaar was voor faxverkeer in de relevante periode.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde dat er geen aanleiding was om artikel 8:75 van de Awb toe te passen. De uitspraak werd gedaan door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter, met mr. K. Zeilemaker en mr. D.A.C. Slump als leden, en werd openbaar uitgesproken op 20 januari 2005.

Uitspraak

03/4077 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Spanje), appellant,
en
de Minister van Algemene Zaken, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 juli 2003, nr. AWB 02/480 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft daarop gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 november 2004. Appellant is in persoon verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van Waegeningh, advocaat te ’s-Gravenhage.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het navolgende.
1.1. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 oktober 2001, nr. AWB 01/1980 AW, heeft gedaagde bij besluit van 26 november 2001 opnieuw beslist op een bezwaar van appellant van 27 maart 2001.
1.2. Bij een op 25 januari 2002 verzonden beroepschrift, waarop als datum 6 januari 2002 is vermeld, heeft appellant tegen het besluit van 26 november 2001 bij de rechtbank beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen, dat de termijn voor het indienen van het beroep is begonnen op 27 november 2001 en is geëindigd op 7 januari 2002 en heeft geconcludeerd dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege te laten.
3. Appellants grieven in hoger beroep hebben betrekking op de toepassing van artikel 6:11 van de Awb. Appellant ziet als cruciale oorzaak van de termijnoverschrijding, dat de pogingen van en namens hem om vanuit Marokko een beroepschrift naar de rechtbank te faxen mislukt zijn, doordat de rechtbank in de periode van 6 januari 2002 tot 23 januari 2002 steeds niet per fax bereikbaar bleek. Het beroepschrift is uiteindelijk op 23 januari 2002 naar appellants neef te ’s-Gravenhage gefaxed die het op 25 januari 2002 naar de rechtbank heeft verzonden. Appellant meent overigens alle in redelijkheid van hem te verwachten voorzorgsmaatregelen te hebben getroffen in verband met zijn tijdelijke verblijf in Marokko.
3.1. De Raad sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank ten aanzien van de hiervoor genoemde omstandigheden heeft overwogen en maakt deze overwegingen tot de zijne. De Raad voegt hieraan toe, dat de door appellant gemaakte keuzes voor zijn rekening komen. Dit geldt eveneens voor het geruime tijd volstaan met wachten op de ontvangst van het besluit van 26 november 2001, nadat appellant zijn neef eind november 2001 had verzocht dit naar Marokko op te sturen.
3.2. Appellants grief in hoger beroep, dat hij de rechtbank schriftelijk had verzocht om de behandeling van het beroep uit te stellen, heeft kennelijk betrekking op het geding waarin de rechtbank op 8 oktober 2001 uitspraak had gedaan. Aan de Raad is niet gebleken dat hieraan enige betekenis toekomt voor dit geding.
3.3. Op grond van al het vorenstaande is de Raad van oordeel dat bij de aangevallen uitspraak met juistheid is geconcludeerd dat aan artikel 6:11 van de Awb geen toepassing moet worden gegeven. De aangevallen uitspraak komt, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
4. Aangezien de Raad geen termen aanwezig acht voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. D.A.C. Slump als leden in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.