ECLI:NL:CRVB:2005:AS4114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2174 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2005, staat de weigering van een WAO-uitkering centraal. Appellant, die in bezwaar ging tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), betwistte de geschiktheid van de door het Uwv geselecteerde functies. De Raad overweegt dat de medische aspecten van de zaak niet meer in geschil zijn, en dat de door de bezwaararbeidsdeskundige als geschikt beoordeelde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant. Appellant stelde dat hij niet voldeed aan de functie-eisen van de confectiestikker vanwege onvoldoende taalvaardigheden. De Raad oordeelt echter dat appellant, gezien zijn opleidingsachtergrond en eerdere educatie in Nederland, in staat moet worden geacht om aan de functie-eisen te voldoen. De Raad concludeert dat de functies die aan appellant zijn aangeboden, ondanks zijn bezwaren, geschikt zijn en dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 januari 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2174 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam onder dagtekening 20 maart 2003 tussen partijen gewezen uitspraak, geregistreerd onder nummer
WAO 02/1710 MES T1.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 3 december 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, en waar namens gedaagde is verschenen G.J. Samson, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 10 juni 2002 heeft gedaagde in bezwaar gehandhaafd zijn besluit van 5 september 2001, waarbij gedaagde heeft geweigerd appellant in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken, met ingang van 18 september 2001, in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
In geding is de vraag of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat dit besluit, hierna aan te duiden als het bestreden besluit, in rechte stand kan houden.
De Raad overweegt het volgende.
Blijkens de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige beoordeling, zoals deze naar voren komt uit het rapport van 1 augustus 2001 van de verzekeringsarts U.T. Benie-Sewpersadsingh en het rapport van
16 april 2002 van de bezwaarverzekeringsarts J.W. Jeensma, berust het bestreden besluit wat betreft de medische grondslag daarvan, op het uitgangspunt dat appellant op 18 september 2001 vanwege zijn diabetes ongeschikt wordt bevonden voor zwaar fysieke arbeid, en dat hij is aangewezen op lichte werkzaamheden waarbij (onder meer) rekening wordt gehouden met beperkingen aan de linkerknie.
De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt gevormd door de zienswijze dat appellant, uitgaande van voormelde beperkingen, weliswaar niet meer geschikt is voor de eigen vroegere arbeid van vuilnisman, maar nog wel in staat is tot het verrichten van de werkzaamheden, verbonden aan een zevental functies, zoals die van stikker, printmonteur, steksteker en confectiestikker. Vergelijking van het maatmaninkomen met de mediane loonwaarde van de drie functies met de hoogste lonen resulteert volgens gedaagde niet in een verlies aan verdiencapaciteit.
De Raad stelt vast dat, mede gelet op hetgeen appellants gemachtigde ter zitting daarover heeft verklaard, de medische aspecten van de onderhavige beoordeling in hoger beroep niet meer in geschil is.
Uitgaande van de juistheid van de door gedaagde vastgestelde belastbaarheid, constateert de Raad dat de door de bezwaararbeidsdeskundige als geschikt beoordeelde functies geen markeringen kennen, zodat de functies in overeenstemming zijn met de voor appellant geldende belastbaarheid.
Partijen worden in hoger beroep nog verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of evenvermelde functies voor appellant in arbeidskundig opzicht, wat betreft de daaraan verbonden functie-eisen, als geschikt kunnen worden aangemerkt.
In het bijzonder is van de zijde van appellant erop gewezen dat in de verkorte functie-omschrijving van de confectiestikker het lezen van opschriften is vereist. Appellant is de opvatting toegedaan dat hij over onvoldoende taalvaardigheden beschikt om aan deze functie-eisen te voldoen.
De Raad kan appellant hierin niet volgen. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat, naar ook van de zijde van gedaagde is aangegeven, appellant in Marokko de basisschool heeft voltooid en daarna een jaar vervolgonderwijs heeft genoten. Bovendien heeft hij in Nederland nog anderhalf jaar basiseducatie gevolgd, zodat ervan mag worden uitgegaan dat hem (destijds) de vaardigheden van lezen en schrijven zijn bijgebracht. De Raad voegt hier nog aan toe dat het hier gaat om eenvoudige produktiematige functies die ter zake van de aspecten lezen en schrijven slechts zeer beperkte eisen stellen. Evenmin acht de Raad aannemelijk dat appellant buiten staat zou zijn om, zoals vereist is bij de functie confectiestikker, gegevens, zoals geproduceerde aantallen, via een toetsenbord in te vullen.
De Raad kan appellant evenmin volgen in zijn standpunt dat een aantal functies buiten beschouwing dient te blijven omdat het opleidingsniveau te hoog is. De Raad merkt hierbij op dat het opleidingsniveau van de hoogstbeloonde functies - met uitzondering van die van printmonteur, bij welke functie niveau 2 staat vermeld- niveau 1 is. De Raad voegt hier aan toe dat ook indien die functie van printmonteur niet gehandhaafd zou kunnen worden – hetgeen voor de Raad niet zonder meer vaststaat – appellant op grond van de overgebleven functies ongewijzigd voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is, zodat het bestreden besluit in stand kan blijven.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op
14 januari 2005.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M. Gunter.