ECLI:NL:CRVB:2005:AS4009
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering vervolgingsslachtoffer op grond van onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft eiser, geboren in 1922 te Batavia, Indonesië, een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiser stelde dat hij als militair van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger tijdens de Japanse bezetting ongeveer 21 dagen in krijgsgevangenschap heeft doorgebracht in een kazerne in Buitenzorg. Na zijn ontsnapping zou hij zich tot het einde van de oorlog hebben verborgen gehouden. De Pensioen- en Uitkeringsraad heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat niet was aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat hij vervolging in de zin van artikel 2 van de Wet had ondergaan.
Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 9 december 2004 was eiser niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door J.J.G.A. Theelen. De Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de argumenten van eiser. De Raad concludeerde dat er geen objectieve gegevens waren die de stellingen van eiser konden ondersteunen. In de kampenlijst van Nederlands-Indië was geen vermelding van een kazerne in Buitenzorg als kamp voor krijgsgevangenen te vinden.
De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad op goede gronden was gedaan, aangezien eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn gestelde vervolging. De Raad achtte het niet nodig om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 20 januari 2005.