ECLI:NL:CRVB:2005:AS3955

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5676 NABW + 03/5677 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. I.H.M. Hest, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 21 juni 2002, waarbij hun bijstandsuitkering werd herzien en een terugvordering van € 5.460,50 werd opgelegd. De gemachtigde van appellanten heeft herhaaldelijk om uitstel gevraagd om de gronden van het bezwaar aan te vullen, maar heeft zich uiteindelijk aan de procedure onttrokken. Gedaagde heeft appellanten in een brief van 10 september 2002 in de gelegenheid gesteld om de gronden aan te vullen, maar appellanten hebben deze brief niet ontvangen. Hierdoor heeft gedaagde het bezwaar op 15 oktober 2002 niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen deze niet-ontvankelijk verklaring ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij de brief van gedaagde niet hebben ontvangen, wat hen heeft verhinderd om hun bezwaar tijdig aan te vullen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellanten niet op voor hen kenbare wijze in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen. De Raad heeft geoordeeld dat het risico van het niet ontvangen van de brief niet voor rekening van appellanten komt, aangezien de brief niet aangetekend was verzonden.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2002 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Gedaagde is opgedragen om een nieuwe termijn te stellen voor het herstellen van het verzuim en een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 1.318,70, en moet de gemeente Eindhoven het betaalde griffierecht van € 116,-- vergoeden aan appellanten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5676 NABW
03/5677 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonende te [woonplaats], appellanten,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde.
I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 13 oktober 2003, reg.nr. 02/3428 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 januari 2005, waar appellant Oubihi in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Hest, en waar gedaagde zich heeft laten vertegen-woordigen door, mr. C.J.T.B. Jongeneelen werkzaam bij de gemeente Eindhoven.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft bij besluit van 21 juni 2002 de bijstandsuitkering van appellanten herzien over de periode van 19 februari 2001 tot 31 december 2002 en op grond van artikel 81, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) en artikel 84, eerste lid, van de Abw van appellanten een bedrag teruggevorderd van € 5.460,50. Bij dat besluit is appellanten tevens een maatregel opgelegd.
De gemachtigde van appellanten heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt waarbij is aangevoerd dat de gronden van het verweer nader zullen worden aangevoerd. Na herhaalde verzoeken om uitstel voor aanvulling van de gronden heeft de gemachtigde van appellanten zich aan de procedure onttrokken. Appellanten zijn vervolgens door gedaagde bij brief van 10 september 2002 in de gelegenheid gesteld vóór uiterlijk 18 september 2002 de gronden aan te vullen.
Gedaagde heeft vervolgens bij besluit van 15 oktober 2002 het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden in bezwaar.
De rechtbank heeft het door appellanten ingestelde beroep tegen het besluit van 15 oktober 2002 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat het beroep ten onrechte ongegrond is verklaard nu appellanten het bericht van gedaagde van 10 september 2002 om de gronden aan te vullen niet hebben ontvangen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het bezwaarschrift tenminste de gronden van het bezwaar te bevatten.
Artikel 6:6 van de Awb bepaalt, dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig bij de wet gesteld vereiste, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
In het onderhavige geval kan niet worden vastgesteld dat appellanten op voor hen kenbare wijze in de gelegenheid zijn gesteld het verzuim, te weten het niet aanvoeren van de gronden van het bezwaar, te herstellen.
Appellanten hebben in beroep gesteld, en in hoger beroep herhaald, dat zij de brief van 10 september 2002, waarin zij alsnog in de gelegenheid zouden zijn gesteld vóór 18 september 2002 de gronden in te dienen, niet hebben ontvangen.
Nu vaststaat dat de brief niet aangetekend is verzonden, dient in beginsel het daaraan verbonden risico dat de brief appellanten niet heeft bereikt, niet voor hun rekening te komen. De Raad is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld.
De Raad voegt daaraan nog toe dat uit het verslag van de op 30 september 2002 gehouden bezwaarschriftprocedure de Raad niet is gebleken dat tijdens die hoorzitting het niet door appellanten indienen van de gronden aan de orde is gesteld. De gemachtigde van gedaagde heeft dienaangaande ter zitting verklaard dat het op hoorzittingen niet gebruikelijk is dat de hoorcommissie zich met vragen tot de betrokkene richt en dat de betrokkene slechts in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt nader toe te lichten.
De Raad is van oordeel dat het in de onderhavige zaak op de weg van gedaagde lag om bij gelegenheid van de hoorzitting bij appellanten er naar te informeren waarom zij in verzuim zijn gebleven temeer nu het hier een ontvankelijkheidskwestie betrof.
Uit het verslag van de hoorzitting blijkt voorts dat appellant daar heeft opgemerkt dat het Buro voor Rechtshulp de bezwaren zou indienen en dat hij er niets van begrijpt dat dit buro hem niet heeft geholpen. Ook deze opmerking maakt het aannemelijk dat appellanten geen kennis hebben genomen van de brief van 10 september 2002.
Uit vorenstaande volgt dat het hoger beroep doel treft. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep tegen het besluit op bezwaar van 15 oktober 2002 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en gedaagde opdragen een nieuwe termijn te stellen voor het herstellen van het verzuim om vervolgens een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
De Raad ziet aanleiding gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellanten in beroep en in hoger beroep alsmede in de gemaakte reiskosten. De Raad begroot die kosten op € 644,-- in beroep, op € 644,-- in hoger beroep en op € 30,70 voor reiskosten in beide instanties, in totaal een bedrag van € 1.318,70.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2002 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellanten;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van in totaal € 1.318,70 te betalen door de gemeente Eindhoven aan de griffier van de Raad.
Bepaalt dat de gemeente Eindhoven aan appellanten het betaalde griffierecht van in totaal € 116,-- ( € 29,-- + € 87,--) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2005.
(get.) Th.C. van Sloten
(get.) P.C. de Wit.
GdJ
131