ECLI:NL:CRVB:2005:AS3597

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4469 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid bij eigen werkgever

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, staat de herziening van de WAO-uitkering van appellant centraal. Appellant, die zijn uitkering met ingang van 14 mei 2001 herzien zag naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant betoogt dat hij niet arbeidsongeschikt is, omdat er bij zijn eigen werkgever aangepast werk beschikbaar zou zijn. Hij stelt dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv onterecht hebben geconcludeerd dat er geen aangepast werk voorhanden is, zonder ter plaatse onderzoek te doen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 7 januari 2005 behandeld. Tijdens de zitting is appellant niet verschenen, maar gedaagde was vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar concludeert dat de grieven van appellant, die betrekking hebben op de reïntegratie bij de eigen werkgever, niet kunnen slagen. De Raad wijst erop dat de werkgever inmiddels failliet is verklaard, waardoor reïntegratie niet meer mogelijk is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.

De uitspraak benadrukt dat de mogelijkheid van reïntegratie bij de eigen werkgever niet in de weg staat aan een theoretische schatting van de arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

02/4469 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 17 mei 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, met ingang van
14 mei 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Bij besluit van 7 november 2001, hierna: bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen bovengenoemd besluit gegrond verklaard en heeft hij de uitkering van appellant ingevolge de WAO met ingang van 14 mei 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 16 juli 2002, nr. WAO 01/2548, het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift van 30 september 2002 aangevoerde gronden, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 22 oktober 2002.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 26 november 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J. Nieuwstraten, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 14 mei 2001 is vastgesteld op 80 tot 100%, in rechte kan stand houden.
De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het bestreden besluit niet in rechte kan stand houden omdat hij
– anders dan gedaagde heeft aangenomen – bij zijn eigen werkgever nog aangepaste werkzaamheden kan verrichten. Volgens appellant mag hij, uit hoofde van het feit dat hij 23 jaar bij deze werkgever heeft gewerkt, bekend worden verondersteld met de aard en de omvang van de bij deze werkgever voorhanden werkzaamheden. Tevens heeft appellant herhaald dat het onjuist is dat zowel de arbeidsdeskundige als de bezwaararbeidsdeskundige zonder onderzoek ter plaatse bij de werkgever geconcludeerd hebben dat er geen aangepast werk bij de werkgever voorhanden is.
De Raad begrijpt het standpunt van appellant aldus dat deze van mening is dat gedaagde geen theoretische schatting had mogen uitvoeren, omdat bij de eigen werkgever aangepast werk voorhanden zou zijn, waardoor appellant niet arbeidsongeschikt moet worden geacht, of in ieder geval minder dan de door gedaagde vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Zoals de Raad reeds meermalen heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 7 maart 2000 (gepubliceerd in
USZ 2000/117) en zijn uitspraak van 19 april 2002 (gepubliceerd in RSV 2002/162) staat een eventuele reïntegratie bij de eigen werkgever niet in de weg aan een schatting op passende functies.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van appellant die alle zien op de (niet plaatsgevonden hebbende) reïntegratie bij de eigen werkgever – welke reïntegratie overigens inmiddels ook niet meer mogelijk is, omdat de werkgever, zo is in hoger beroep gebleken, failliet is verklaard - buiten bespreking kunnen blijven en dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. S.K. Welbedacht als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.