ECLI:NL:CRVB:2005:AS2257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/583 AW, 03/758 AW, 03/759 AW, 03/761AW t/m 03/770 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • K. Zeilemaker
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Functiewaardering ambulance-verpleegkundige en de beoordeling van scores in het functiewaarderingssysteem

In deze zaak gaat het om de functiewaardering van ambulance-verpleegkundigen die werkzaam zijn bij de Gemeenschappelijke Regeling Openbare Gezondheidszorg West-Brabant. De appellanten, bestaande uit een aantal ambulance-verpleegkundigen, hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Breda, waarin hun beroepen ongegrond werden verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de door gedaagde, het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling, toegekende scores voor applicatiekennis en beoordeling correct waren. De appellanten waren van mening dat deze scores te laag waren en dat zij recht hadden op een hogere indeling in salarisniveau.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de appellanten ten tijde van de beoordeling werkzaam waren als ambulance-verpleegkundige en dat er een functiewaardering was uitgevoerd op basis van het Functie-waarderingssysteem GROGZ. De Raad heeft geconcludeerd dat de gedaagde bij de toekenning van de score voor applicatiekennis niet voldoende rekening heeft gehouden met de vereiste theoretische en praktische kennis die nodig is voor de functie. De Raad oordeelt dat de bestreden besluiten niet deugden en dat de motivering voor de score van 2 voor applicatiekennis niet voldoende was onderbouwd.

Daarnaast heeft de Raad ook de score voor het gezichtspunt beoordeling beoordeeld en geconcludeerd dat deze eveneens niet kon standhouden. De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en de beroepen van de appellanten gegrond verklaard. Gedaagde werd opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaarschriften van de appellanten, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

03/583, 03/758, 03/759, 03/761 t/m 03/770 AW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant 1], wonende te [woonplaats] en 12 anderen volgens aangehechte lijst, appellanten,
en
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Openbare Gezondheidszorg West-Brabant, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellanten hebben op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 9 december 2002, nrs. 02/271 AW (ten name van [appellant 1]) respectievelijk nrs. 02/36, 37, 39, 41, 42, 267 t/m 270 en 272 t/m 281 AW (ten name van 19 anderen), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 24 november 2004, waar appellant [appellant 1] in persoon is verschenen. Hij werd bijgestaan en de andere appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.J. Hooymayers, advocaat te Breda en L. de Jongh, personeelsmanagement- en organisatieadviseur. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Dekkers, werkzaam bij de GGD West-Brabant en ing. N.A. Becht, functiewaarderingsdeskundige.
II. MOTIVERING
1. Onder verwijzing overigens naar het in de aangevallen uitspraken gegeven overzicht van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden volstaat de Raad met het volgende.
1.1. Appellanten waren ten tijde hier van belang allen werkzaam als ambulance-verpleegkundige bij de GGD West-Brabant, die deel uitmaakt van de Gemeen-schappelijke Regeling Openbare Gezondheidszorg West-Brabant (GROGZ). In 2000-2001 is een organisatiebrede functiewaardering uitgevoerd op basis van het Functie-waarderingssysteem GROGZ. Bij gelijkluidende besluiten van 20 april 2001 heeft gedaagde appellanten meegedeeld dat hun functie per 1 januari 2000 is gewaardeerd met een totaalscore van IV-9, hetgeen conform de conversietabel resulteert in salarisniveau 8. Deze besluiten zijn na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 27 november 2001.
2. De rechtbank heeft de hiertegen door appellanten ingestelde beroepen bij de aangevallen uitspraken ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is uitsluitend nog in geding de toegekende score op de gezichtspunten applicatiekennis (score 2) en beoordeling (score 2). Appellanten menen dat op beide punten een score van 3 punten gerechtvaardigd is. Dit zou leiden tot indeling in schaal 9.
4. De Raad stelt allereerst vast dat het feit dat appellanten inmiddels volgens de CAO Ambulancezorg worden bezoldigd volgens schaal 9 voor deze gedingen niet van betekenis is. Hij overweegt voorts als volgt.
4.1. De functie ambulanceverpleegkundige is ingedeeld in hoofdgroep IV, uitgaande van een denk- en werkniveau op HBO-niveau. Blijkens in de functiebeschrijving opgenomen functie-eisen wordt naast een afgeronde opleiding A/HBO-V, een diploma intensive care-, anesthesie- of SEH-verpleegkundige verlangd, alsmede de SOSA opleiding voor ambulanceverpleegkundige. Informatie van het Albeda College te Rotterdam wijst uit dat de eerstgenoemde opleiding bestaat uit 270 theorie-uren en 2250 praktijkuren. Beide dienen met een voldoende waardering te worden afgesloten wil men voor een diploma in aanmerking komen.
4.2. Gedaagde heeft blijkens het waarderingsbesluit voor applicatiekennis een score van 2 punten toegekend uitgaande van een totaal aan vereiste additionele kennis van 662 studiebelastingsuren (SBU’s), hetgeen overeenkomt met 1,1 jaar school- en/of praktijkervaring in de betekenis van het functiewaarderingsysteem. Daarbij heeft gedaagde in aanmerking genomen 280 SBU’s voor de opleiding BB-IC en 382 SBU’s voor de opleiding ambulanceverpleegkundige van SOSA. Gedaagde heeft daarbij niet meegerekend het deel van de opleiding waarin een praktijkstage wordt gelopen omdat volgens het functiewaarderingssysteem uitsluitend de kennisvermeerdering - waaronder gedaagde verstaat: de theoretische kennis - die nodig is voor de functie wordt gehonoreerd en de tijd die nodig is om bedoelde kennis te operationaliseren bij de bepaling van de score voor applicatiekennis buiten beschouwing moet worden gelaten.
4.3. Met applicatiekennis wordt volgens paragraaf 2.1. van het functiewaarderingssysteem bedoeld de theoretische en praktische kennis die aanvullend is op het vastgestelde denk- en werkniveau. De applicatiekennis wordt uitgedrukt in een totaal benodigd aantal jaren school- én praktijkopleiding. Voor een score van 2 punten is plaats indien de functie aanvullende school- en/of praktijkopleiding van maximaal 2 jaar boven het vanuit de hoofdgroep veronderstelde opleidingsniveau vereist. In de toelichting is vermeld dat één jaar extra opleiding overeenkomt met 600 SBU’s en dat één jaar praktijkopleiding overeenkomt met een jaar aanvullende studie als hiervoor gedefinieerd, tenzij duidelijk kan worden aangetoond dat het aantal opleidingsuren duidelijk hoger of lager is. Tot slot is vermeld dat uitsluitend de kennisvermeerdering mag worden gehonoreerd die nodig is voor de functie.
4.4. Het vorenstaande in onderling verband bezien wijst naar het oordeel van de Raad uit dat bij het in aanmerking nemen van de tijd die is gemoeid met het behalen van de vereiste aanvullende opleiding niet alleen acht geslagen dient te worden op het theoretische deel van de opleiding. Waar sprake is van school- én praktijkopleiding dan wel van school- en/of praktijkopleiding kan niet in redelijkheid worden staande gehouden dat kennisvermeerdering volgens het systeem uitsluitend ziet op theoretische kennis. Weliswaar kan aan gedaagde worden toegegeven dat een praktijkstage zoals appellanten die hebben voltooid voor een aanzienlijk deel bestaat uit het operationaliseren van het reeds geleerde - en uit dien hoofde niet meetelt voor de score voor applicatiekennis -, maar namens gedaagde is ook erkend dat zodanige stage voor een deel bestaat uit vermeerdering van (praktische) kennis. Voor de uitleg van gedaagde dat voor het meetellen van kennisvermeerdering vergaard in de praktijk slechts plaats is indien geen theoretische opleiding bestaat, ziet de Raad in de tekst van het functiewaarderingssysteem en de toelichting daarop geen aanknopingspunten. Gelet hierop kunnen de bestreden besluiten voor wat betreft de toekenning van de score 2 voor applicatiekennis niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
5. Ook wat betreft de score voor het gezichtspunt beoordeling kan de waardering naar het oordeel van de Raad geen stand houden.
5.1. Blijkens de voor de waardering als uitgangspunt te nemen functiebeschrijving van de ambulanceverpleegkundige worden de werkzaamheden volledig zelfstandig verricht. Deze kunnen aan een eindcontrole worden onderworpen, maar in de praktijk vindt deze niet of nauwelijks plaats. Uit de van deze functiebeschrijving deel uitmakende bijlage 2
- de Raad ziet niet in waarom aan deze bijlage geen betekenis moet worden gehecht - is voorts af te leiden dat een hoge mate van zelfstandigheid wordt geëist, waarin in de functie problemen moeten worden opgelost in relatie tot de aan de functionaris gegeven vrijheden; hoewel bij het nemen van beslissingen het Landelijk Protocol Ambulance-hulpverlening als uitgangspunt kan worden genomen blijft de functionaris individueel eindverantwoordelijk voor zijn beslissingen en handelingen. Bovendien kan de functionaris meestal niet terugvallen op derden bij het nemen van beslissingen en het uitvoeren van een behandeling.
5.2. De Raad stelt vast dat deze beschrijving overeenkomt met de systeemtekst onder score 3, kort samengevat: de speelruimte in het werk komt tot uitdrukking in een niet of nauwelijks aanwezig zijnde inhoudelijke controle/-toetsing/-beoordeling van het werk of werkresultaat.
Gelet hierop acht de Raad, ook gelet op hetgeen gedaagde in verweer naar voren heeft gebracht, de waardering met score 2 niet naar behoren onderbouwd.
6.1. Hieruit volgt dat de bestreden besluiten alsmede de aangevallen uitspraken - de laatste voorzover door appellanten aangevochten - voor vernietiging in aanmerking komen.
6.2. Naar aanleiding van het verzoek van appellanten om gedaagde te veroordelen in de proceskosten en het daartoe ingediende overzicht van die kosten ziet de Raad aanleiding om een vergoeding toe te kennen voor de door L. de Jongh ten behoeve van het hoger beroep van appellanten en de ambulancechauffeurs opgestelde deskundigenrapportage van 21 mei 2003 ten bedrage van € 916,30 : 2 = € 458,15. Voor vergoeding van de overige door L. de Jongh bij de raadsman gedeclareerde kosten van bestudering en bespreking van het dossier ziet de Raad geen aanleiding. De Raad gaat er voorts van uit dat L. de Jongh niet als deskundige ter zitting is verschenen doch als medegemachtigde. Voor de aan appellanten verleende rechtsbijstand wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig de forfaitaire bedragen in het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening wordt gehouden met een wegingsfactor van 1,5 in verband met samenhangende zaken, van in totaal € 1.932,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraken voorzover aangevochten;
Verklaart de beroepen van appellanten gegrond en vernietigt de op hen betrekking hebbende bestreden besluiten;
Bepaalt dat gedaagde opnieuw op de bezwaarschriften van appellanten beslist met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellanten ten bedrage van € 2.390,15, te betalen door de Gemeenschappelijke Regeling Openbare Gezondheidszorg West-Brabant;
Bepaalt dat deze rechtspersoon aan appellanten het door hen betaalde griffierecht van
€ 359,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
3.01