ECLI:NL:CRVB:2005:AS2008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5729 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering van teveel uitbetaalde uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij een bedrag van € 3.079,78 aan haar werd teruggevorderd. Eiseres, geboren in 1937 en erkend als vervolgde, ontving sinds 1984 een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Na het bereiken van de AOW-leeftijd in mei 2002, werd haar AOW-pensioen in mindering gebracht op de uitkering. Eiseres was het niet eens met de terugvordering, omdat zij meende dat de administratieve fouten aan de verweerster te wijten waren en dat haar was verzekerd dat er geen navordering zou plaatsvinden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 25 november 2004, waarbij de echtgenoot van eiseres, H. Goldberg, aanwezig was. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit geen definitieve vaststelling van de teveel uitbetaalde uitkering betrof, en dat het daarom niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kon worden aangemerkt. Hierdoor kon eiseres niet in haar beroep worden ontvangen. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2005, waarbij de Raad het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaarde. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Raad, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

03/5729 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Israël), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 18 augustus 2003, kenmerk JZ/Y80/2003/0561, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met dat besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 25 november 2004. Aldaar is namens eiseres verschenen haar echtgenoot, H. Goldberg, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren [in] 1937, is erkend als vervolgde in de zin van de Wet. In verband met haar psychische invaliditeit is haar met ingang van 1 december 1984 een periodieke uitkering op grond van de Wet toegekend. In mei 2002 heeft eiseres de leeftijd van vijfenzestig jaren bereikt en is zij dientengevolge in het genot gesteld van een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Het AOW-pensioen dient op grond van artikel 19 van de Wet op de bruto periodieke uitkering in mindering te worden gebracht.
Bij voorlopige berekeningsbeschikking van 28 februari 2003 en het daarbij behorende nader bericht van 10 maart 2003 is eiseres onder meer meegedeeld dat verweerster gebleken is dat het AOW-pensioen niet op juiste wijze is verwerkt, waardoor per abuis over de periode mei 2002 tot februari 2003 te weinig AOW-pensioen op haar periodieke uitkering is ingehouden. Naar aanleiding van die constatering heeft verweerster de periodieke uitkering van eiseres ingaande februari 2003 voorlopig verminderd tot bruto € 631,91 en voorlopig berekend dat aan eiseres over vermelde periode een bedrag van
€ 3.079,78 teveel is uitgekeerd. Tot slot is eiseres meegedeeld dat het teveel aan haar uitbetaalde bedrag - indien dat mogelijk is - zal worden vereffend door maandelijkse inhouding op haar periodieke uitkering en dat daarmee te zijner tijd na de definitieve berekening van 2002 zal worden begonnen.
Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt dat bij het thans bestreden besluit ongegrond is verklaard.
De grieven in beroep komen er in hoofdzaak op neer dat eiseres het er niet mee eens is dat van haar een bedrag van € 3.079,78 wordt teruggevorderd, omdat verweerster het aan zichzelf heeft te wijten dat er administratieve fouten zijn gemaakt, en bovendien een medewerkster van verweerster (de echtgenoot van) eiseres desgevraagd de verzekering heeft gegeven dat de verrekeningen in orde waren en geen navordering zou plaatsvinden.
Het onderhavige bestreden besluit is gebaseerd op de artikelen 19 en 59a van de Wet. Ingevolge artikel 59a, tweede lid, van de Wet wordt in het kalenderjaar, volgend op het jaar waarin de berekeningsbeschikking is afgegeven, deze definitief vastgesteld en vindt zonodig nabetaling plaats, dan wel wordt hetgeen teveel werd uitbetaald teruggevorderd of verrekend. Dit betekent aldus dat voormeld artikellid dwingend voorschrijft dat de berekeningsbeschikking van 28 februari 2003 in het jaar 2004 door verweerster definitief moet worden vastgesteld en dat pas na die definitieve vaststelling verweerster volgens de Wet verplicht is de teveel uitbetaalde uitkering terug te vorderen.
Uit het voorgaande volgt dat het onderhavige bestreden besluit geen definitieve vaststelling van de aan eiseres teveel uitbetaalde uitkering betreft. Dit besluit kan derhalve op dat punt niet worden aangemerkt als een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen beroep bij deze Raad kan worden ingesteld. Eiseres kan mitsdien niet in haar beroep worden ontvangen.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, als voorzitter, en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.
HD
21.12