ECLI:NL:CRVB:2004:AS3234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6260 WVG-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G.M. Simons
  • I.D. Veldman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een sportrolstoel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2004 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had een aanvraag ingediend voor een sportrolstoel met een aankoppelbike, welke was afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn. De afwijzing was gebaseerd op de beoordeling dat in de specifieke omstandigheden van verzoekster een sportrolstoel geen verantwoorde voorziening was.

Na een eerdere afwijzing van de aanvraag op 3 oktober 2003, had verzoekster bezwaar aangetekend, maar dit werd op 27 januari 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van verzoekster tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. In het hoger beroep verzocht de gemachtigde om een voorlopige voorziening, waarbij hij stelde dat het gebruik van de sportrolstoel de lichamelijke conditie en geestelijk welbevinden van verzoekster zou verbeteren.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen spoedeisend belang aanwezig was dat de uitspraak in de hoofdzaak niet kon worden afgewacht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen medische achteruitgang kon worden aangenomen op basis van de beschikbare gedingstukken. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, en de voorzieningenrechter deed uitspraak zonder toepassing van verdere proceskosten of griffierecht.

De uitspraak benadrukt dat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen, en dat bij gebrek aan spoedeisend belang het verzoek kan worden afgewezen.

Uitspraak

04/6260 WVG-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen:
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, gedaagde.
I. INLEIDING
Namens verzoekster heeft haar bewindvoerder C.M.H. Hageraats (hierna: gemachtigde) hoger beroep ingesteld
(bij de Raad aanhangig onder reg.nr. 04/6135 WVG) tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 29 september 2004, reg.nr. WVG 04/448.
Namens verzoekster heeft de gemachtigde tevens verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
II. MOTIVERING
Bij besluit van 3 oktober 2003 heeft gedaagde, toepassing gevend aan de Wet voorzieningen gehandicapten en de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Hoorn, de aanvraag van verzoekster om een voorziening in de vorm van een sportrolstoel met een zogenoemde “aankoppelbike” afgewezen. Uit de aanvraag komt naar voren dat de voorziening wordt gevraagd omdat verzoekster graag licht wil rijden op bospaadjes, duinen en stand en wil trainen voor lange- afstandwedstrijden en verzoekster hiervoor vanwege haar handicap een sportrolstoel nodig heeft.
Bij besluit van 27 januari 2004 heeft gedaagde het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 3 oktober 2003 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag het oordeel van gedaagde dat in de - specifieke - omstandigheden van verzoekster een sportrolstoel geen verantwoorde voorziening is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoekster tegen het besluit van 27 januari 2004 ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Volgens - inmiddels - vaste rechtspraak van de Raad (vgl. de uitspraak van 2 december 2003, gepubliceerd in AB 2004,
nr. 186) is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet bedoeld om door middel van de zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
In hetgeen de gemachtigde - die naar de voorzieningenrechter is gebleken tot en met 24 december 2004 in het buitenland verblijft - in het hoger-beroepschrift/tevens verzoek om voorlopige voorziening van 9 november 2004 heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt voor het aannemen van een zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht. Dat geldt ook voor het geval zou moeten worden uitgegaan van de juistheid van de stelling dat het gebruik kunnen maken door verzoekster van de sportrolstoel haar lichamelijke conditie en haar geestelijk welbevinden zou verbeteren. Dat sprake zou zijn van een medische achteruitgang bij het - voorshands - uitblijven van de gevraagde voorziening, kan op grond van de beschikbare gedingstukken voorts niet worden aangenomen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid, van de Awb.
Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.D. Veldman.