ECLI:NL:CRVB:2004:AS2744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1212 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • Ch.J.G. Olde Kalter
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die als kantinemedewerkster werkte en zich op 5 oktober 1998 ziek meldde met rugklachten en psychische klachten. Na een herbeoordeling op 9 december 1999 werd appellante 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. In oktober 2000 hervatte zij haar werk op arbeidstherapeutische basis, maar werd onderzocht door verzekeringsarts C. Bosselaar, die concludeerde dat appellante een angststoornis met depressieve kenmerken had. De arbeidsdeskundige P.H.J. Staal berekende haar arbeidsongeschiktheidsklasse op 45 tot 55%. Gedaagde, het Uwv, herzag de arbeidsongeschiktheidsklasse per 22 januari 2001 naar 45 tot 55% en verklaarde de bezwaren van appellante ongegrond.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep stelde appellante dat haar beperkingen niet juist waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet overeenkwamen met haar belastbaarheid. De Raad overwoog dat de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit voldoende was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

03/1212 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te ’s Gravenhage, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s Gravenhage op 20 januari 2003, onder reg.nr.: AWB 01/3777 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 november 2004, waar voor appellante is verschenen mr. Van Es, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen mr. J.J. Grasmeijer, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante was werkzaam als kantinemedewerkster in WSW-verband toen zij zich op 5 oktober 1998 ziek meldde met rugklachten en psychische klachten. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken en na herbeoordeling op 9 december 1999 is zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. Op 2 oktober 2000 heeft zij op arbeidstherapeutische basis voor 2 uur per dag hervat in haar voormalige werk. Op 17 oktober 2000 is zij onderzocht door verzekeringsarts C. Bosselaar die blijkens zijn rapport van die datum geen aanwijzingen ziet voor een psychopathologisch beeld. Hij concludeert tot een angststoornis met depressieve kenmerken op basis van PTSS. Hij acht appellantes psychische klachten zodanig dat zij hiermee ernstige beperkingen ondervindt in het dagelijks functioneren. Hij acht wel geleidelijke reïntegratie aangewezen, overweegt uit preventief oogpunt een urenbeperking tot 25 uur per week en legt zijn bevindingen vast in een belastbaarheidspatroon. Arbeidsdeskundige P.H.J. Staal heeft na functieselectie appellantes arbeidsongeschiktheidsklasse berekend op 45 tot 55%. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 8 december 2000 de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellante per 22 januari 2001 herzien naar 45 tot 55%. In bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts M. Keus de door verzekeringsarts Bosselaar aangenomen medische beperkingen bevestigd, waarna gedaagde bij besluit van 14 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) de bezwaren van appellante ongegrond heeft verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep stelt appellante zich onder verwijzing naar de informatie van de medici die haar behandelen onverminderd op het standpunt dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Voorts acht appellante de geselecteerde functies niet in overeenstemming met haar belastbaarheid.
De Raad overweegt als volgt.
Bezwaarverzekeringsarts Keus beschikte bij zijn onderzoek over informatie van de behandelend psychotherapeut en de huisarts van appellante. In zijn rapport van 7 september 2001 vermeldt Keus naast de psychische klachten rugklachten, berustend op een aangeboren afwijking, waarvoor appellante niet wordt behandeld, geen noemenswaardige afwijkingen aan de nek en schouders en duizelingen, waarvoor tot dan toe geen oorzaak was vastgesteld. Keus is van oordeel dat verzekeringsarts Bosselaar de beperkingen van appellante niet heeft onderschat. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat appellante met haar psychische klachten geruime tijd heeft kunnen werken.
Naar aanleiding van in eerste aanleg overgelegde specialistische informatie heeft Keus in verband met de door appellante ondervonden duizeligheid alsnog een extra beperking aangenomen ten aanzien van werken op gevaar opleverende plaatsen.
De Raad ziet in de beschikbare medische gegevens, waaronder de in eerste aanleg ingezonden brieven van de door appellante geconsulteerde neurologen aan de huisarts van 2 maart 1999 en 8 juni 2001 en de brief van de door appellante geconsulteerde KNO-arts van 19 juni 2001, alsmede de reactie hierop van bezwaarverzekeringsarts Keus van 21 oktober 2002, geen aanleiding om te oordelen dat voor appellante te geringe beperkingen zijn aangenomen. De Raad kan er daarbij niet aan voorbijgaan dat ook de medische specialisten bij appellante geen ernstige lichamelijke afwijkingen hebben gevonden. Voorts zijn ondanks de afwezigheid van psychopathologie - er was bij appellante geen sprake van een depressie in engere zin - aanzienlijke psychische beperkingen alsmede een medische urenbeperking aangenomen.
Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit overweegt de Raad dat in verband met de door Keus aangenomen extra beperking bezwaararbeidsdeskundige J.J. Noordermeer in zijn rapport van 14 oktober 2002 de functie confectienaaister heeft laten vervallen. Van de oorspronkelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies resteren nu de functies metaalperser, printplatenmonteur, wasserij voor-nabewerker, verspener en medewerker vul- en stikwerk. De Raad is van oordeel dat deze functies voor appellante geschikt zijn. Weliswaar vermelden de verwoordingen functiebelasting van deze functies enige asterisken, maar de Raad acht de aanvaardbaarheid van de desbetreffende overschrijdingen van de belastbaarheid door gedaagde voldoende toegelicht. Gelet op het inkomen dat appellante met de mediane functie printplatenmonteur kan verdienen, heeft gedaagde terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 22 januari 2001 vastgesteld op 45 tot 55%. Gezien het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
Gw