ECLI:NL:CRVB:2004:AS2744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch.J.G. Olde Kalter
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die als kantinemedewerkster werkte en zich op 5 oktober 1998 ziek meldde met rugklachten en psychische klachten. Na een herbeoordeling op 9 december 1999 werd appellante 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. In oktober 2000 hervatte zij haar werk op arbeidstherapeutische basis, maar werd onderzocht door verzekeringsarts C. Bosselaar, die concludeerde dat appellante een angststoornis met depressieve kenmerken had. De arbeidsdeskundige P.H.J. Staal berekende haar arbeidsongeschiktheidsklasse op 45 tot 55%. Gedaagde, het Uwv, herzag de arbeidsongeschiktheidsklasse per 22 januari 2001 naar 45 tot 55% en verklaarde de bezwaren van appellante ongegrond.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep stelde appellante dat haar beperkingen niet juist waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet overeenkwamen met haar belastbaarheid. De Raad overwoog dat de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit voldoende was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.