ECLI:NL:CRVB:2004:AS2687
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Herziening van de ongeschiktheid tot arbeid in het kader van de Ziektewet
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2004, gaat het om de herziening van een eerder besluit met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van de appellant, die van 19 juli 1999 tot 18 oktober 1999 als electromonteur werkzaam was bij EWE B.V. te Zaandam. Appellant werd op 2 september 1999 wegens nekklachten ongeschikt geacht voor zijn werk en ontving vanaf 19 oktober 1999 ziekengeld. Echter, bij besluit van 19 januari 2000 werd de verdere uitkering van ziekengeld per 1 februari 2000 geweigerd, omdat appellant niet langer ongeschikt werd geacht. Dit besluit werd niet aangevochten en werd daardoor in rechte onaantastbaar.
Appellant verzocht op 13 juli 2000 om herziening van het besluit, waarop gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), de zaak opnieuw beoordeelde. De beoordeling leidde echter niet tot een andere uitkomst. Appellant voerde aan dat de bevindingen van het Whiplash Centrum Nederland, die chronische nekpijn en een beenlengteverschil documenteerden, nieuw bewijs vormden voor zijn ongeschiktheid. De bezwaarverzekeringsarts merkte echter op dat deze klachten al bekend waren en dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestuursorgaan in redelijkheid tot het bestreden besluit had kunnen komen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de dwingendrechtelijke termijnen in het bestuursrecht en de noodzaak voor bestuursorganen om bij herziening van besluiten zich te beperken tot de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met mr. Ch. van Voorst als rechter en J. Verrips als griffier.