ECLI:NL:CRVB:2004:AS2658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld aan een tuinbouwmedewerkster na zwangerschapsklachten
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellante, een tuinbouwmedewerkster, door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich op 16 oktober 2001 ziek gemeld in verband met zwangerschapsklachten, waarna zij ziekengeld ontving. Na haar bevalling op 18 januari 2002 ontving zij tot 29 maart 2002 een bevallingsuitkering. De discussie in deze procedure draait om de vraag of appellante na 15 april 2002 nog recht had op ziekengeld, omdat zij volgens gedaagde niet langer ongeschikt was tot het verrichten van haar werk als steksteekster.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G. Crawford, de zaak opnieuw aan de Centrale Raad van Beroep voorgelegd. Tijdens de zitting op 17 november 2004 was appellante niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. W.M.J. Evers.
De Centrale Raad van Beroep heeft de relevante feiten uit de eerdere uitspraak bevestigd. De bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer had in zijn rapport van 7 mei 2002 geconcludeerd dat appellante niet langer arbeidsongeschikt was. De rechtbank had overwogen dat appellante geen medische informatie had overgelegd die haar gezondheidstoestand in een ander licht zou plaatsen. De Centrale Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de door appellante overgelegde medische gegevens onvoldoende reden gaven om aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. De Raad concludeerde dat appellante, gezien haar dagelijks functioneren, in staat was haar werk als steksteekster te verrichten, ondanks haar psychische klachten.