ECLI:NL:CRVB:2004:AS2393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1326 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandeling laten van bijstandsaanvraag wegens niet tijdig verstrekken van gegevens

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Brouwer, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 februari 2003, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht ongegrond werd verklaard. Het besluit van 12 februari 2002, waarbij de bijstandsaanvraag van appellant buiten behandeling werd gelaten, was gebaseerd op artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt.

Tijdens de zitting op 21 december 2004 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door E.J.W. Bruinsma. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden zoals vermeld in de eerdere uitspraak van de rechtbank onderschreven. Appellant stelde in hoger beroep dat hij de gevraagde bescheiden wel tijdig had ingediend, maar de Raad oordeelde dat dit standpunt niet werd ondersteund door de gedingstukken en dat gedaagde dit ter zitting afdoende had weerlegd.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd uitgesproken op 30 december 2004 door mr. M.I. 't Hooft, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd, omdat de argumenten van appellant niet voldoende waren om het besluit van gedaagde te weerleggen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1326 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. H. Brouwer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 februari 2003, reg.nr. 02/791.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 december 2004, waar appellant niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door E.J.W. Bruinsma, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. MOTIVERING
De Raad gaat, gelet op de inhoud van de gedingstukken, uit van de in de aangevallen uitspraak vermelde feiten en omstandigheden. Hij volstaat met het volgende.
Appellant heeft op 18 december 2001 bij gedaagde een aanvraag ingediend om een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet.
Bij besluit van 12 februari 2002 heeft gedaagde besloten deze aanvraag, met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), buiten behandeling te laten omdat appellant niet tijdig de door gedaagde gevraagde gegevens heeft verstrekt.
Bij besluit van 9 april 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 april 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad onderschrijft het op artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gebaseerde oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Hij voegt daar nog aan toe dat voor de beoordeling van de aanvraag de door gedaagde aan appellant gevraagde gegevens van belang zijn.
Namens appellant is in hoger beroep naar voren gebracht dat appellant wél tijdig bij gedaagde de gevraagde bescheiden heeft overgelegd. Dit standpunt vindt naar het oordeel van de Raad geen steun in de gedingstukken en is voorts van de zijde van de gedaagde ter zitting afdoende weerlegd.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. M.I. 't Hooft, in tegenwoordigheid van mr. I.D.Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 december 2004.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) I.D.Veldman.
HE/27124