ECLI:NL:CRVB:2004:AS2050
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake berekeningsbeslissing uitkering vervolgde
In deze zaak gaat het om een beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres, geboren in 1904, ontvangt als weduwe van een vervolgde een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De verweerster heeft op 17 december 2003 het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, dat betrekking had op een berekeningsbeslissing van 31 juli 2003. Eiseres was het niet eens met de verhoging van het voor de Wet in aanmerking te nemen vermogen, die verweerster had doorgevoerd na het verkrijgen van een erfenis. Eiseres stelde dat haar vermogen in omvang aanzienlijk was afgenomen en dat dit niet correct was meegenomen in de berekening van haar uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 november 2004, waarbij eiseres niet aanwezig was. De Raad overweegt dat op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar gemaakt kan worden tegen besluiten die als zodanig zijn aangemerkt. De Raad concludeert dat de berekeningsbeslissing van 31 juli 2003 geen nieuw besluit is dat gericht is op een zelfstandig rechtsgevolg, en daarom niet aan te merken is als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door verweerster op goede gronden is gedaan.
De Raad verklaart het beroep van eiseres ongegrond en ziet geen aanleiding om proceskosten te veroordelen. De uitspraak is gedaan door mr. H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 december 2004.