ECLI:NL:CRVB:2004:AR8883
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- N.E. Nijdam
- Rechtspraak.nl
Weigering verhoging WAO-uitkering op basis van geschiktheid geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante te verhogen. De zaak is ontstaan na een besluit van 7 maart 2001, waarin de uitkering van appellante, die was vastgesteld op 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid, niet werd verhoogd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door gedaagde op 12 april 2002. De rechtbank Roermond heeft het beroep tegen dit besluit op 19 december 2002 eveneens ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat onvoldoende rekening is gehouden met haar medische beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 19 november 2004 behandeld, maar zowel appellante als gedaagde zijn niet verschenen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak van de rechtbank als vaststaand aangenomen. In hoger beroep herhaalt appellante dat gedaagde niet adequaat rekening heeft gehouden met haar medische beperkingen, zoals reiken, knielen en werken boven schouderhoogte. Appellante stelt dat zij slechts 20 uur per week kan werken en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet aan de zorgvuldigheidseisen voldoet.
De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet kan slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat gedaagde terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen, rekening houdend met haar medische beperkingen. De Raad ziet geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen en concludeert dat de medische beoordeling door gedaagde voldoende steun vindt in de beschikbare gegevens. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad oordeelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante blijft op 25 tot 35%.