ECLI:NL:CRVB:2004:AR8883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/562 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verhoging WAO-uitkering op basis van geschiktheid geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante te verhogen. De zaak is ontstaan na een besluit van 7 maart 2001, waarin de uitkering van appellante, die was vastgesteld op 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid, niet werd verhoogd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door gedaagde op 12 april 2002. De rechtbank Roermond heeft het beroep tegen dit besluit op 19 december 2002 eveneens ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat onvoldoende rekening is gehouden met haar medische beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 19 november 2004 behandeld, maar zowel appellante als gedaagde zijn niet verschenen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak van de rechtbank als vaststaand aangenomen. In hoger beroep herhaalt appellante dat gedaagde niet adequaat rekening heeft gehouden met haar medische beperkingen, zoals reiken, knielen en werken boven schouderhoogte. Appellante stelt dat zij slechts 20 uur per week kan werken en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet aan de zorgvuldigheidseisen voldoet.

De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet kan slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat gedaagde terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen, rekening houdend met haar medische beperkingen. De Raad ziet geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen en concludeert dat de medische beoordeling door gedaagde voldoende steun vindt in de beschikbare gegevens. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad oordeelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante blijft op 25 tot 35%.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/562 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 7 maart 2001 heeft gedaagde geweigerd met ingang van 7 juni 2000, na afloop van een verkorte wachttijd van 4 weken, de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, te verhogen, omdat de arbeidsongeschiktheidsklasse niet is veranderd.
Bij besluit van 12 april 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het hiertegen ingediende bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard.
De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 19 december 2002 (registratienummer WAO 02/581 WAO) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. R.L.J.J. Vereijken, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Roermond, op bij aanvullend beroepschrift van 10 maart 2003 aangevoerde gronden, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 25 maart 2003, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 19 november 2004, waar appellante noch gedaagde, beiden met voorafgaand bericht, zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die als zodanig zijn vermeld in de aangevallen uitspraak.
In dit geding gaat het om de beantwoording van de vraag of de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 december 2002, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit van 12 april 2002 ongegrond is verklaard, in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en hij overweegt daartoe als volgt.
In hoger beroep is namens appellante de opvatting herhaald dat gedaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische beperkingen van appellante, met name ten aanzien van reiken, persoonlijk risico, knielen, kruipen, hurken, werken boven schouderhoogte en hand- en vingergebruik. In de praktijk is gebleken dat appellante slechts maximaal 20 uur per week kan werken. Gedaagde heeft ten onrechte geen urenbeperking opgenomen in het belastbaarheidspatroon. Voorts voldoet het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet aan de zorgvuldigheidseisen, gelet op de summiere beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank heeft ten onrechte geen deskundige benoemd om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de medische beperkingen van appellante.
Gedaagde heeft in het verweerschrift het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens voldoende steun voor het oordeel dat gedaagde bij het bestreden besluit appellantes medische beperkingen tot het verrichten van arbeid op de datum in geding, te weten
7 juni 2000, niet heeft onderschat en hij stelt zich achter hetgeen de rechtbank in dit verband heeft overwogen onder het kopje “De medische beoordeling”. De Raad merkt voorts op dat, gelet op de verzekeringsgeneeskundige rapportages van respectievelijk 17 januari 2001 en 17 februari 2002 de resultaten van de tweede kijkoperatie in juli 2000 door zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts zijn meegenomen in de medische (her-) beoordeling. De Raad ziet, gelet op het voorgaande, evenmin als de rechtbank, aanleiding tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige in het kader van een onafhankelijk medisch onderzoek.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft een drietal functies geselecteerd met behulp van het zogenaamde FIS (Functie Informatie Systeem), waarbij is uitgegaan van de datum 7 juni 2000, namelijk: telefoniste alarmnummer; telefonische medewerker storingsdienst en schadebeoordelaar. Wat betreft reiken kennen deze functies een belasting van maximaal 150 keer 50 cm, hetgeen nog lager is dan de voor de linkerarm vastgestelde belastbaarheid in 1999. Geen van de voorgehouden functies kent een verhoogd persoonlijk risico. Bovendien gebruikt appellante een stok bij het staan en/of lopen. De functies gaan uit van een belasting ten aanzien van knielen van de laagste categorie, namelijk 5 minuten aaneengesloten gedurende 0,5 uur. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de medische haalbaarheid hiervan voor appellante. Wat betreft werken boven schouderhoogte is de maximale belasting in de functies 5 minuten aaneengesloten gedurende 2 uur per dag, hetgeen lager is dan de belastbaarheid volgens het belastbaarheidspatroon (rechts: 0,5 uur aaneengesloten gedurende
4 uur per dag en links 15 minuten aaneengesloten gedurende 2 uur per dag). De functies vereisen geen kracht aan de handen en/of vingers.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat gedaagde er terecht van uit is gegaan dat appellante in staat dient te zijn, gelet op de voor haar geldende medische beperkingen, de voorgehouden functies uit te oefenen. De Raad is met de rechtbank en onder verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank onder het kopje “De arbeidskundige beoordeling”, van oordeel dat vergelijking van het voor haar geldende maatmaninkomen met het loon dat zij nog kan verdienen in die functies resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% voor de WAO.
Gelet op het bovenstaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 december 2004.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) N.E. Nijdam.