ECLI:NL:CRVB:2004:AR8874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- K.J. Kraan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en toekenning van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een WAO-uitkering. Appellante, die sinds 28 augustus 2000 met psychische klachten uitgevallen was voor haar werk, had eerder een uitkering op grond van de WAO gekregen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Na een bezwaarprocedure had gedaagde het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Dordrecht die het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de argumenten van appellante, waaronder de onjuiste diagnose door de bezwaarverzekeringsarts en het niet in acht nemen van haar rug- en knieklachten, beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts het onderzoek naar de beperkingen van appellante goed en volledig had uitgevoerd. Er was geen bewijs dat de medische rapportages onjuist of onvolledig waren, en de Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat gedaagde terecht geen beperkingen had aangenomen voor de knie- en rugklachten en migraine, aangezien deze klachten pas in een later stadium waren gemeld en niet voldoende waren onderbouwd met objectieve medische gegevens.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet kon slagen. De beslissing van de Raad werd uitgesproken op 24 december 2004, waarbij de Raad ook aangaf dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de toekenning van de WAO-uitkering per 27 augustus 2001, gebaseerd op een beoordeling van de toestand op die datum.